Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken om een optimale gebruikerservaring te bieden. Je kunt je voorkeuren aanpassen.

Deze cookies zorgen ervoor dat de website naar behoren werkt. Deze cookies kunnen niet uitgezet worden.
Deze cookies zorgen ervoor dat we het gebruik van de website kunnen meten en verbeteringen door kunnen voeren.
Deze cookies kunnen geplaatst worden door derde partijen, zoals YouTube of Vimeo.
Deze cookie stellen onze advertentiepartners in staat om doelgerichter informatie te kunnen aanbieden.

Door categorieën uit te zetten, kan het voorkomen dat gerelateerde functionaliteiten binnen de website niet langer correct werken. Het is altijd mogelijk om op een later moment de voorkeuren aan te passen.

Abraham en Jacob van Strij

31-12-1753 (Dordrecht) / 02-10-1756 (Dordrecht) — 17-03-1826 (Dordrecht) / 04-02-1815 (Dordrecht)
Portret van Abraham van Strij

Pieter Christoffel Wonder

Portret van Abraham van Strij

Dordrechts Museum

1812

Abraham van Strij werd geboren te Dordrecht op 31 december 1753 en overleed daar op 7 maart 1826. Zijn broer Jacob van Strij werd op 2 oktober 1756 eveneens in Dordrecht geboren en overleed aldaar op 4 februari 1815. Zij waren het tweede en derde van de vijf kinderen geboren uit het op 22 maart 1750 te Dordrecht gesloten huwelijk van Leendert van Strij (1728-1798) en Catharina Smak (1728-1792). Leendert dreef een ‘verwerswinkel’ (schilderswinkel). Hij was tevens huisschilder (grofschilder) en decoratieschilder: schilder van interieurstukken en behangsels.


Abraham trouwde op 5 juli 1783 te Dordrecht met Sophia Catharina van Vermeulen (1757-1830). Uit dit huwelijk werden zeven kinderen geboren van wie er vier de volwassenheid bereikten. Jacob huwde op 24 december 1786 de uit Nijmegen afkomstige Magdalena Cornelia van Rijndorp (1786-1841). Uit dit huwelijk zes nakomelingen van wie er twee jong overleden. Beide broers trouwden in de ‘Classis 6 gulden’ hetgeen wijst op een zekere welstand. Leendert en zijn zoons Abraham en Jacob van Strij en een aantal van hun nakomelingen werd begraven in de Augustijnenkerk in graf nr.11 dat zich bevindt in de trapeziumvormige uitbouw aan de oostelijke zijde van de kerk.


De familie Van Strij bracht meerdere generaties kunstschilders voort van wie de broers Abraham en Jacob van Strij de bekendste zijn. Abraham en Jacob waren veelzijdige kunstenaars. Zij beoefenden meerdere disciplines: schilderen, tekenen, etsen, prenten maken, behangsel- en decoratieschilderen van zowel interieurs als van voorwerpen. Daarnaast had elk een specialisme. Jacob had het landschap als specialiteit, Abraham het portret en het genrestuk. Het genrestuk had de alledaagse omgeving of een voorstelling uit het dagelijkse leven tot onderwerp. Opmerkelijk is de helderheid van hun werk. In tegenstelling tot hun voorgangers schilderden zij niet op een donkere ondergrond maar op een lichte. In hun werk is de invloed van de zeventiende eeuwse meesters duidelijk zichtbaar.


De broers werkten al heel jong mee in de schilderswinkel van hun vader en ontvingen van hem al vroeg hun eerste teken- en schilderlessen. Abraham was al op dertienjarige leeftijd een bekwaam decoratieschilder van koetsen en rijtuigen. Na zijn vader was Joris Ponse (1723-1783) Abrahams leermeester. Ponse zelf was een leerling geweest van de Dordtse kunstschilder Aart Schouman (1710-1792) en was gespecialiseerd in het decoratieschilderen. Hij was zeer belezen en leidde meerdere schilders op. De schilderkundige traditie van de zeventiende eeuw werd in Dordrecht mede voortgezet via de zogenoemde schilderswinkels. Dordrecht kende er meerdere, naast die van Leendert van Strij onder andere die van Willem van Leen (1753-1825) en Cornelis Kuipers (1739-1802). Er werden zeer uiteenlopende activiteiten ontplooid: van het ambachtelijk schilderen van woningen, het bereiden van verven en het vervaardigen van schildersbenodigdheden tot de kunstzinnige activiteiten.


De meeste Dordtse kunstschilders uit het laatste kwart van de achttiende eeuw gingen eerst in de leer bij plaatselijke werkplaatsen en schilderswinkels. Van hen waren Abraham en Jacob twee van de weinigen die hun opleiding ook buiten Dordrecht hebben voortgezet. De broers hielden zich mede op de hoogte van de culturele ontwikkelingen in Nederland door hun abonnement op de Algemeene Kunst- en Letter-bode.


Abraham schreef zich in op de ‘Winteracademie’ van de Antwerpse Academie voor de jaargang 1772-1773. Jacob volgde zijn broer twee jaar later (1774-1775) en kreeg in Antwerpen les van Andries Cornelis Lens (1739-1822), de toenmalige directeur van de Antwerpse Academie en een beroemd schilder. Jacob nam het werk van schilders die hij bewonderde, zoals Aelbert Cuyp (1620-1691) en Meindert Hobbema (1638-1709), als inspiratiebron voor zijn landschappen.


De schilderswinkel van Leendert van Strij was gelegen in de Grotekerksbuurt naast de Pelserbrug. Er werden in de schilderswinkel ook leerlingen opgeleid, zowel door vader Leendert als later door zijn zoons Abraham en Jacob. Die gaven beiden onder anderen les aan de later bekende zeeschilder Johannes Christianus Schotel (1787-1838) en Pieter Rudolph Kleijn (1785-1816). Een van de laatste leerlingen van beide broers was Johannes Rutten (1809-1884) die bekend bleef door zijn topografisch werk over Dordrecht. De broers hadden ook elk hun eigen leerlingen. Hun neef Gillis Smak Gregoor (1770-1843) was een leerling van Abraham. Jacob had Johannes Schoenmakers Pzn (1755-1842), de latere directeur van Pictura, en Jacob de Meijer (1798-1884) onder zijn hoede.


Terug uit Antwerpen richtte Abraham in 1774 samen met de tekenaars en schilders Pieter Hofman (1755-1837), Reinier Goudsbergen (1746-1816) en Willem van der Koogh (1753-1824) het Teekengenootschap Pictura op. Hij zou gedurende zijn leven de motor achter Pictura blijven. In 1787 sloot Pictura een overeenkomst met het Dordtse stadsbestuur en kreeg daardoor een officiële status in de stad. Later, rond 1812, ontstond er behoefte aan een meer besloten vereniging van kunstenaars dan Pictura. Onder voorzitterschap van Abraham van Strij werd het geheime genootschap “VP” opgericht. De bekendste Dordtse schilders uit die tijd waren lid. De betekenis van de letters VP is onbekend gebleven. VP bleef niet tot Dordrecht beperkt, want binnen twee jaren had het genootschap zich verspreid naar Amsterdam, Utrecht en Harlingen.


De broers werkten jaren in het schildersbedrijf van hun vader. In april 1787 trok deze zich terug en namen zij de zaak over. Leendert kon nog elf jaar van een onbezorgde oude dag genieten. De broers dreven de winkel vanuit twee panden: het ouderlijk huis aan de Grotekerksbuurt en een pand nabij de Manhuisstraat eveneens aan de Grotekerksbuurt. Twee jaar na de overname (1789) kocht Abraham een huis op de Voorstraat nabij de Vismarkt. In 1801 kochten de broers gezamenlijk een vierde huis gelegen naast hun ouderlijk huis in de Grotekerksbuurt. Het behangselschilderen was een belangrijke gezamenlijke activiteit van de broers. Ze konden een kamerontwerp compleet met beschilderde behangsels en betimmering leveren en plaatsen. Behangselschilderingen waren aan het eind van de achttiende eeuw zeer populair maar het genre verdween vrijwel geheel in de negentiende eeuw toen de op papier gedrukte behangsels in de mode kwamen en voor een breder publiek betaalbaar werden.


Abraham ontving regelmatig portretopdrachten van vooraanstaande Dordtenaren uit de regentenklasse zoals Hugo Repelaer (1730-1804). Een belangrijke opdracht voor Abraham was het vervaardigen van een groot groepsportret van bestuurders en beambten van de in Dordrecht op de Voorstraat gevestigde Munt van Holland en Zeeland. Voor hem hadden schilders als Jacob Gerritz Cuyp (1594-1652), Samuel van Hoogstraten (1627-1678) en Arnold Houbraken (1660-1719) eenzelfde opdracht ontvangen. Daarnaast kreeg hij ook opdrachten van buiten Dordrecht, vooral uit Zeeland.


Jacob werd door biografen Van Eynden en Van der Willigen gekenschetst als zeer belezen en van een intelligent oordeel. Bij de lezingen die hij gaf bleek hij een uitstekend spreker. Hij verzamelde prenten, tekeningen en schilderijen. Jacob had ook belangstelling buiten de kunst. Een zekere maatschappelijk engagement bleek uit Jacobs medeoprichterschap van het Departement Dordrecht van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Het landelijk hoofdbestuur erkende de afdeling Dordrecht formeel in 1790 waarna onder andere plannen konden worden gemaakt om kinderen van arme ouders te laten leren. De leden van de Maatschappij kwamen voornamelijk uit de Dordtse middenklasse.


Jacob specialiseerde zich vooral in het schilderen van landschappen waarbij Aelbert Cuyp zijn grote voorbeeld was. Hij was ook de schilder van met zonlicht doorschenen vertrekken. Zijn inspirator hier was Pieter de Hoogh (1629-1684). Jacob leed al als jongeman aan jicht. Zijn handen raakten daardoor ernstig misvormd. Ondanks deze handicap verbaasde hij menigeen door zijn doorzettingsvermogen: hij bleef een vaardig schilder die ook in de winter buiten bleef werken. Op 10 juli 1809 werden Abraham en Jacob benoemd tot correspondent in de afdeling Beeldende kunst van het Koninklijk Nederlandsch Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten, de voorganger van het huidige KNAW.


Jacob van Strij overleed op 4 februari 1815 aan wat ‘een slaapziekte’ van drie weken werd genoemd. Na zijn dood begon zijn weduwe samen met zoon Hendrikus Johannes van Strij (1790-1818) een schildersbedrijf. Toen Hendrikus al na enkele jaren overleed, zette Magdalena het bedrijf voort met de jonge schilder Adrianus van der Koogh (1796-1831) als compagnon. Abraham zette zijn schildersbedrijf voort samen met zijn zoon, de kunstschilder Abraham de jongere (1790-1840). Naast het kunstzinnige werk bleef het schilderen van huizen, het grofschilderen, een belangrijke activiteit.


Abraham werd in 1818 benoemd tot lid van de Koninklijke Schilder Akademie te Antwerpen. Hij bleef actief en verkocht in 1815 meerdere schilderijen aan koning Willem I (1772-1843). In 1822 werd hij benoemd tot lid van de in dat jaar in Amsterdam opgerichte Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten. Hij overleed op 7 maart 1826, 72 jaar oud, nadat hij nog het 50-jarige bestaan van Pictura had meegemaakt dat groots werd gevierd.


Vernoeming

Van Strijsingel Dordrecht


Literatuur

NNBW, deel 5, p. 835, 836.
Van der Aa, BWN 17-2, p. 1053, 1054.
Van Eynden en van de Willigen, Geschiedenis der vaderlandschen schilderkunst, III 59, IV p. 25. (Haarlem 1816-1842.)
J. van Gool, De nieuwe schouburg der Nederlandschen schilderkunst (Den Haag 1850).
J. Erkelens, De gebroeders Abraham en Jacob van Strij; een biografie van twee Dordtse schilders, in: Oud Holland vol.90, No.3, p. 186-200 (1976).
P.A. Scheen, Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars 1750-1880 (Den Haag 1981).
A. Nelemans, Sepulture ofte graftboeck van de Augustijnenkerck te Dordrecht (Sliedrecht 1998).
Charles Dumas (red.), In helder licht. Abraham en Jacob van Strij. Catalogus tentoonstelling Dordrechts Museum/Rijksmuseum Twenthe (Zwolle 2000).


Auteur

Roel Leentvaar (september 2016)