Ahasverus van den Berg
Ahasverus (Assuerus, Ahasuerus, Hasueros, Hasuerus, Hasuarus) van den Berg werd 20 februari 1733 in Dordrecht geboren, gedoopt 24 februari, en overleed 6 januari 1807 in Arnhem. Hij was de zoon van Gerrit (ook Gerhard) van den Berg (Dordrecht 1708-Schoonhoven na 1765), koopman, en Cornelia Sybilla Claessen/Claase/Clase (afkomstig uit Schenkenschans, kerkdorp in de gemeente Kleef (toen nog Nederlands) gedoopt 21 maart 1709-Dordrecht 25 mei 1765). Zij was de dochter van Frederik Claase en Anna Meulenbeecq (overleden Dordrecht 25 januari 1738). Ahasverus bleef ongehuwd.
Ahasverus was een verlichte predikant die onderwerpen vooral rationeel benaderde alvorens terug te vallen op Bijbelteksten. Hij was een vaardig didacticus bij het verduidelijken van Bijbelteksten, zowel voor volwassenen als voor de jeugd. Zijn ‘Bijbelse historievragen’ bereikte zelfs de katholieke jeugd. Hij was zeer bedreven in taal en poëzie. De Hervormde Kerk was hem veel verschuldigd vanwege zijn inspanningen voor een nieuwe psalmberijming en het tot stand brengen van een nieuwe bundel christelijke gezangen. Hij was de verdediger van de Hervormde Kerk in de periode 1795-1805 toen door het scheiden van kerk en staat en de gelijkstelling met andere gezindten de positie van de Hervormde Kerk wankelde.
Ahasverus groeide als oudste kind op in een gereformeerd (= hervormd) gezin met tien broers en zusters. Al op heel jonge leeftijd onderging hij de invloed van de Dordtenaar Rutger Schutte (1708-1784). Deze predikant/dichter ontfermde zich over de jonge Van den Berg en stimuleerde hem zijn gedachten en gevoelens in dichtvorm te uiten. Toen stadhouder Willem IV Friso in 1752 overleed, was dat voor de jeugdige Van den Berg aanleiding voor het schrijven van een bundel Lijkdichten. Het was zijn debuut als dichter wat leidde tot zijn aansluiting bij het Dordts literaire genootschap ‘Concordia et Labore’. Dit gezelschap had zich gevormd rond de dichter/boekhandelaar Abraham Blussé (1726-1808), maar telde aanvankelijk buiten hem nog maar drie leden, onder wie Ahasverus van Berg. In de dichtbundel die het genootschap in 1755 naar buiten bracht, Proeve van zedepoezy, had Van den Berg een belangrijk aandeel.
In september 1755 liet Ahasverus zich inschrijven aan de theologische faculteit van de universiteit Groningen. Daar rondde hij zijn studie af in 1760 en zette die als proponent in 1761 aan de universiteit van Utrecht voort. Hij werd er honorair lid van ‘Dulces ante omnia musae’ een letterkundig genootschap. In 1762 werd er een beroep op hem gedaan vanuit de Bommelerwaard en in maart werd hij als predikant bevestigd in Bruchem-en-Kerkwijk. Na vier jaar werd hij beroepen door de Barneveldse kerkenraad mede op voorspraak van Gisbert Bonnet (1723-1805), hoogleraar theologie aan de Utrechtse universiteit. Ahasverus verliet graag zijn gemeente in het geïsoleerd liggende gebied en trok naar Barneveld. Hij was daar de enige gereformeerde predikant, maar vond toch gelegenheid deel uit te maken van een kring met gelijkgestemde dichters op religieus gebied. Van den Berg vormde een religieus-literair netwerk met onder anderen de dichteres Margriet barones van Haaften (1751-1793), de dichter/jurist Willem Hendrik Sels (1741-1789) en de predikant Petrus Brouwer (later predikant in Dordrecht van 1764-1797). Het literaire gezelschap werd gecompleteerd door Cornelia Sibylla van den Berg (Dordrecht 1739-Kethel 1816), een ongehuwde zuster van Ahasverus. Zij schreef gelegenheidsgedichten en vertaalde uit het Duits. Zij bewoonde met Ahasverus de pastorie en trad op als zijn huishoudster. Ahasverus was duidelijk de leider en de stimulator van dit gezelschap en zorgde ook voor het uitgeven van werk van Margriet van Haaften via zijn uitgever Allart in Amsterdam.
In Barneveld legde Ahasverus zich toe op de geestelijke literatuur. De psalmberijming en de kerkelijke gezangen hadden zijn belangstelling. De Staten van Gelderland vaardigden in 1772 Van den Berg af naar een commissie die de opdracht van de Staten-Generaal kreeg een nieuwe psalmberijming te ontwerpen. Het was geen eenvoudige opdracht, want veel tegenstanders wilden vasthouden aan de ‘deerlijk verwaarloosde en gansch ontaarde’ verouderde 16de-eeuwse berijming van Petrus Datheen (1531-1588). De commissie voerde de opdracht in het eerste halfjaar van 1773 uit. Ahasverus presenteerde de Staten-Generaal in juli dat jaar in het Haagse Mauritshuis een gedeelte van de bundel nieuwe berijmingen.
Binnen de Hervormde Kerk bestond bovendien een groeiende behoefte aan kerkelijke liederen met betrekking tot het Nieuwe Testament, speciaal over leven, dood en opstanding van Christus. Van den Berg en zijn zuster Cornelia Sibylla zochten ook naar nieuwe liedteksten en vertaalden werk van de dichters Johan Kasper Lavater (1741-1801), Friedrich Gottlieb Klopstock (1724-1803) en Christian Fürchtegott Gellert (1715-1769). Het leidde onder meer tot Van den Bergs driedelige Proeven van geestelijke oden en liederen. Door zijn werk in de berijmingscommissie was Ahasverus ook buiten Gelderland een literator van aanzien geworden.
Ahasverus werd in 1778 door Arnhem beroepen en daar in november als predikant bevestigd. In zijn Arnhemse tijd deed hij het meest van zich spreken. Als theoloog stond hij in hoog aanzien en de curatoren van de Harderwijkse universiteit wensten hem tot hoogleraar te benoemen als opvolger van theoloog Theodorus Scheltinga (1706-1780). Van den Berg gaf echter de voorkeur aan het predikambt.
Het godsdienstonderwijs achtte Ahasverus van groot belang. Speciaal voor de jeugd schreef hij in 1778 Bijbelsche historijvragen, een vraag- en antwoordboekje in dialoogvorm dat wel 62 drukken beleefde. Opvallend was dat het zowel door protestanten als rooms-katholieken werd gebruikt. Samen met zijn vriend predikant Johannes Florentius Martinet (1729-1795) te Zutphen gaf hij twintig jaar lang een kindertijdschrift uit. In dit onregelmatig verschijnende Geschenk voor de jeugd werden in de vorm van samenspraken allerlei onderwerpen op het gebied van de natuur en dagelijkse zaken op een eenvoudige manier behandeld.
In 1792 richtten de Arnhemse predikanten het Natuur- en letterkundig genootschap 'Prodesse Conamur' op. Naast Ahasverus was daar Ewaldus Kist (1762-1822) bij die in 1797 in Dordrecht tot predikant werd benoemd. In dat gezelschap konden de leden zich op letterkundig en historisch gebied ontplooien. Van den Berg was jaren lang secretaris van het genootschap.
De jaren 1795-1801 vormden een duistere periode voor de Hervormde Kerk. Tijdens de Bataafse Republiek werd het ‘gelijkheidsbeginsel’ toegepast waardoor de bevoorrechte status van de Hervormde Kerk (als de enige publieke kerk) verdween. Er kwam een scheiding tussen kerk en staat. Alle geestelijke goederen en fondsen voor uitkeringen aan predikanten en hun weduwen werden in 1798 genationaliseerd. De kerken moesten binnen drie jaar het onderhoud van predikanten, hun weduwen en de kerkgebouwen zelf financieren. Vooral de rooms-katholieken eisten hun deel van de kerkelijke goederen op, aangezien die enkele eeuwen eerder van hen waren afgenomen. Mede door de activiteiten van invloedrijke predikanten, onder wie Ahasverus, die in 1797-1798 in Utrecht bijeen kwamen, konden de afgekondigde maatregelen worden afgeremd. Zo werd uiteindelijk de herverdeling van kerkelijke goederen stopgezet en werd de financiële ondersteuning niet verder afgebouwd.
Het verlangen naar christelijke liederen gebaseerd op het Nieuwe Testament werd binnen de Hervormde Kerk luider en in 1802 werd een commissie benoemd om zich op nieuwe evangelische gezangen te oriënteren. Ahasverus was daar al de nodige jaren mee bezig en steunde dit initiatief. De in 1803 ingestelde commissie benoemde hem dan ook tot voorzitter. In september 1805 presenteerde de commissie haar werk. Het aandeel van Ahasverus in de bundel Evangelische gezangen die in januari 1807 werd uitgebracht, was niet gering: liefst elf oorspronkelijke gezangen en veertig bewerkingen en vertalingen maakten er deel van uit. De bundel werd door velen geaccepteerd, het zingen op hele noten werd echter niet door iedereen gewaardeerd. De invoering van de nieuwe gezangen beleefde Ahasverus niet, zijn preek daarover sprak hij niet meer uit, want kort daarvoor overleed hij op 6 januari 1807. Hij werd begraven in de Arnhemse Eusebiuskerk.
Lidmaatschappen
Concordia et labore (1755, Dordrecht).
Dulces ante omnia musae (1761, Utrecht).
Maatschappij der Nederlandse letterkunde (1766).
Kunstliefde spaart geen vlijt (1772, Den Haag).
Amsteldamsch genootschap (1789, Amsterdam).
Prodesse Conamur (1792, Arnhem).
Publicaties
Proeven van geestelijke oden en liederen, drie delen (1777-1793).
Bijbelsche historijvragen (1778); ook vertaald in het Frans en Duits.
Geografie van Veluwe (1796).
Gedachten over geestelijke oden en liederen (1802).
Literatuur
Kerkelijk archief Schenkenschanz-Salmorth, D.T.B. deel A-F.
RAD: DTB, Gaardersarchief, ingekomen attestaties NH 1725-1777.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde, Levensbericht van Ahasverus van den Berg, deel 1807, p. 12-13.
Biografisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters, deel 1, ABE-BYN (Amsterdam 1821).
Biografisch woordenboek der Nederlanden, deel 2, p. 366-367.
NNBW, deel 4, p. 113-114.
Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme, deel 4, p. 33-34.
Singeling, C.B.F., De lidmaatschappen van Ahasverus van den Berg, in: Documentatieblad 18e eeuw, 1987, p. 32-45.
Paasman, B., Veluws verleden, geografie van Veluwe, opnieuw uitgegeven, met inleiding en aantekeningen (Zutphen 1974).
Auteur
Cees Esseboom (juli 2017)