Arent de Gelder
Arent, Aert of Aart de Gelder werd op 26 oktober 1645 in Dordrecht geboren en daar op 11 november 1645 gedoopt. Hij overleed in Dordrecht op 27 augustus 1727 en werd daar op 29 augustus begraven in de Grote Kerk. Hij was de zoon van Jan Aertsz de Gelder (? - 1698), kuiper en later werkzaam bij de West-Indische Compagnie (WIC). Zijn moeder was Maria Lotterich (? -1697) afkomstig uit een vooraanstaande en welgestelde Dordtse familie. Uit dit huwelijk werden naast Arent drie kinderen geboren: Margriet (1641- ?), Josijna (?) en Jan (1650-1727). Arent de Gelder bleef ongehuwd.
Arent de Gelder was als tekenaar, maar vooral als kunstschilder werkzaam op het breukvlak van de zeventiende en achttiende eeuw. Hij ging in de leer bij erkende meesters in Dordrecht en Amsterdam. Na de leerperiode in Amsterdam keerde hij definitief terug naar Dordrecht. De Gelder schijnt een vroom, vriendelijk en vrolijk mens te zijn geweest, hardwerkend en met een voorliefde voor Bijbelse voorstellingen en oosterse pracht. Hij was een goed portrettist. Ook maakte hij carrière als officier bij de burgerwacht. Voor zover bekend had hij geen leerlingen. Zijn werk is zeer verspreid geraakt.
Arent de Gelder stamde uit de gegoede burgerij. Vader Jan Aertsz de Gelder begon als kuiper van wijnvaten en werkte vanaf 1636 voor de WIC, eerst als klerk en later als conciërge van het West-Indisch Huis aan de Wijnstraat (thans nummer 87). In dit grote pand had de familie De Gelder woonruimte. Jan Aertsz werd later bij de WIC aangesteld als boekhouder en penningmeester. Hij was ook koopman en dreef handel op Brazilië. Hij werd een vermogend man. Jan Aertsz bezat onroerend goed op meerdere plaatsen in de stad, onder meer in de Lombardstraat en de Visstraat. Aan zijn financiële status dankte vader De Gelder waarschijnlijk ook de bestuursfuncties die hij later bekleedde, want naast kapitein van een burgerwachtvendel (1664) was hij deken van het kuipersgilde (1667) en werd hij in 1672 lid van het College van Goede Mannen van Veertigen, een college van wijze mannen dat ten doel had partijtegenstellingen in de stad te matigen. Ten slotte verkreeg hij ook een plaats in het College van de Goede lieden van Achten (1679). Dit college dat het stadsbestuur moest adviseren, bestond uit acht door de gilden aangewezen gildebroeders.
Biografische gegevens over Arent zijn schaars. Over zijn kinderjaren en scholing weten wij niets. De noodzaak om betaalde arbeid te verrichten ontbrak voor Arent en hij voelde zich aangetrokken tot de schilderkunst. Omstreeks 1660 ging hij daarom in de leer bij de bekende Dordtse schilder, schrijver, dichter en kunsthistoricus Samuel van Hoogstraten (1627-1678). De Gelder ontving zijn opleiding in diens atelier aan het Marktveld, het huidige Scheffersplein, maar wanneer precies, is niet duidelijk. Van Hoogstraten was leerling geweest van Rembrandt. Wellicht op aanraden van zijn leermeester ging Arent vervolgens in Amsterdam bij Rembrandt (1606-1669) in de leer van circa 1661 tot circa 1663. Hij was de laatste leerling van de Amsterdamse meester. Dordtse schilders als Samuel van Hoogstraten, Ferdinand Bol (1616-1680), Nicolaes Maes (1634-1693), Jacob Leveck (1634-1675) en Abraham van Dijck (1635-1680) waren hem voorgegaan.
Maar waar deze leerlingen van Rembrandt een van hun leermeester afwijkende, gladdere en lichtere fijnschilderstijl ontwikkelden, bleef De Gelder de expressionistische stijl van de late Rembrandt trouw, ook toen die al als ouderwets werd gezien: een sterk clair-obscur, brede penseelvoering en bewerkingen van de verf met penseelstok, vingers of paletmes. Biograaf Jacob Weyerman (1677-1747) schreef dat er geen leerling van Rembrandt is geweest die ’dien grooten Konstschilder zo na is gekomen in zyne wijze van schilderen als Arent de Gelder’. Ook toen deze schilderstijl uit de mode raakte, stelde zijn financiële onafhankelijkheid De Gelder in staat naar eigen inzicht te blijven werken. Pas in de negentiende eeuw, toen Rembrandt werd herontdekt, kwam er ook weer belangstelling voor de schilderijen van De Gelder.
Na zijn leertijd in Amsterdam keerde Arent terug naar Dordrecht en vestigde zich opnieuw in de familiewoning in het West-Indisch Huis en nam hij deel aan het artistieke en sociale leven in de stad. Arent bleef ongehuwd. Volgens biograaf Arnold Houbraken (1660-1719) beviel hem dat wel. De Gelder heeft ‘zig altyt ten leerles voorgestelt: Niet beter als een ongetrout leven’. Maar wellicht lag hij ook niet goed in de huwelijksmarkt vanwege zijn handicap. Volgens Weyerman loenste hij enorm en wist men nooit of hij je aankeek.
In navolging van vader Jan Aertsz de Gelder trad hij – evenals zijn kunstbroeders en stadgenoten Nicolaas Maes, Jacob Leveck en Godefriedus Schalcken (1643-1706) - toe tot de burgerwacht en wel tot de Compagnie van het Groothoofd. Arent was behendig met de ‘musquet off snaphaan’ zo werd vermeld. In 1685 werd hij genoemd tot 'vaandrigh' ofwel vaandeldrager. Vanaf 1689 diende hij als officier in de rang van luitenant. In 1694 bereikte Van Gelder de rang van kapitein, een titel die hem een aanzienlijke status gaf in de stad.
De Gelder maakte deel uit van een coterie van kunstenaars en welgestelde liefhebbers en verzamelaars. Hij onderhield vriendschap met beeldhouwer en houtsnijder Hendrik Noteman (1657-1734) wiens portret hij in 1698 schilderde. Daarnaast was hij bevriend met Hendrick van der Vugt (? - 1744), een kunstverzamelaar en eigenaar van een suikerraffinaderij, en met enkele vakbroeders onder wie Godefriedus Schalcken en Jacob Moelaert (1649-1727), amateurschilder en prentverkoper. Moelaert bezat een grote collectie prenten die zonder twijfel toegankelijk is geweest voor De Gelder; bij zijn overlijden op 4 augustus 1727 liet hij De Gelder bij testament drie albums met prenten en tekeningen na, waaronder een album met tekeningen van Rembrandt.
Het Dordtse stadsbestuur besloot in 1686 het West-Indisch-Huis te verkopen. Arents vader wist het voor 3.100 gulden te verwerven, maar binnen een maand verkocht hij het huis weer door. De familie vond daarna huisvesting in de Wijnstraat nabij de Schrijversstraat. Na de dood van zijn ouders woonde Arent daar tot zijn overlijden met zijn broer, advocaat Jan de Gelder. Na het overlijden van zijn vader in 1698 erfde Arent een aanzienlijke som van rond de 15.000 gulden. Door de economische teruggang van de stad werd het moeilijk om opdrachten te verwerven. Rond 1695 schreef schilder Arnold Boonen (1669-1729) dat Dordrecht ‘een prima stad was om kunstenaars te queeken maar niet om ze te voeden’. Maar De Gelder had daar duidelijk geen last van.
In 1702 kreeg De Gelder opdracht om twee pendantportretten te schilderen van Johan van den Burgh (1660-1732) en diens echtgenote Charlotte van Blijenburgh (1665-1729). De portretten maakten deel uit van een vooroudergalerij, een serie van achttien portretten van opeenvolgende generaties van de bekende familie van Blijenburgh sedert het midden van de vijftiende eeuw.
Rond 1722 kwam De Gelder in contact met de beroemde arts en hoogleraar geneeskunde te Leiden, Herman Boerhaave (1668-1738). In dat jaar portretteerde hij Boerhaave met vrouw en dochter. Over het ontstaan van het contact tussen beide mannen bestaan meerdere veronderstellingen. Zo zou het portret een betaling zijn geweest voor een consult en behandeling. In datzelfde jaar is er belangstelling voor zijn werk in het buitenland. De keurvorst van Saksen. Frederik August II (1670-1733), bijgenaamd ‘de Sterke’, kocht het schilderij 'Esther en Mordechai schrijven de eerste Poerimbrief'. Diens zoon August III (1696-1763) verwierf in 1743 het monumentale 'Ecce Homo', een van de hoogtepunten uit het werk van De Gelder.
Houbraken vermeldt dat De Gelder aan het einde van zijn leven veel tijd doorbracht met vrienden, maar we weten helaas niet precies met wie. Hij bleef actief als schilder en overleed in 1727 zeer plotseling want hij had nog plannen gemaakt voor wat zijn sterfdag zou blijken. Arent werd dood in zijn stoel aangetroffen.
Vernoeming
Aert de Gelderstraat te Dordrecht en verder onder andere: Papendrecht, Enschede en Leeuwarden.
Literatuur
NNBW 8, p. 589.
BWN 7, p. 80.
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (Amsterdam, 3 delen 1718, 1719, 1721) deel 3, p.206 e.v.
Jacob C. Weyerman, De levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders en konst-schilderessen (4 delen, Den Haag/Dordrecht 1729-1769) deel 3, p.42 e.v.
Floor de Graaf e.a., Arent de Gelder (1645-1727), Rembrandts laatste leerling. (Dordrecht, Keulen, Gent 1998).
Eckbert Albers, Ein Künstlerleben im Dialog mit Rembrandt - Arent de Gelder im Wallraf-Richartz-Museum in Köln. (Kunstgeschichtliches Institut Bochum 1999).
Sander Paarlberg, Rembrandt en Dordrecht. De meester en zijn leerlingen (Dordrecht 2016).
Auteur
Roel Leentvaar (februari 2017)