Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken om een optimale gebruikerservaring te bieden. Je kunt je voorkeuren aanpassen.

Deze cookies zorgen ervoor dat de website naar behoren werkt. Deze cookies kunnen niet uitgezet worden.
Deze cookies zorgen ervoor dat we het gebruik van de website kunnen meten en verbeteringen door kunnen voeren.
Deze cookies kunnen geplaatst worden door derde partijen, zoals YouTube of Vimeo.
Deze cookie stellen onze advertentiepartners in staat om doelgerichter informatie te kunnen aanbieden.

Door categorieën uit te zetten, kan het voorkomen dat gerelateerde functionaliteiten binnen de website niet langer correct werken. Het is altijd mogelijk om op een later moment de voorkeuren aan te passen.

Arie van de Weg

31-10-1824 (Dordrecht) — 10-01-1894 (Dordrecht)
Karel le Grand - Portretfoto op kabinetformaat van Arie van de Weg - 1890

Karel le Grand

Portretfoto op kabinetformaat van Arie van de Weg

Regionaal Archief Dordrecht

1890

Geboren te Dordrecht op 31 oktober 1824, overleden op 10 januari 1894 te Dordrecht. Zoon van Jacob Sterk van de Weg (1794-1877), houthandelaar, later scheepssloper, en Cornelia Staak (1786-1831). Gehuwd te Dordrecht op 16 mei 1855 met zijn plaatsgenoot Wilhelmina Johanna Schotel (1833-1913). Zij kregen twaalf kinderen, negen meisjes en drie jongens, de laatste in 1878 toen Arie al 53 jaar oud was. Tien van hen bereikten de volwassen leeftijd.


Autodidact Arie van de Weg was van 1885-1891 de eerste officiële gemeentearchivaris van Dordrecht. In de literatuur is hij verdwenen in de schaduw van zijn opvolger, mr. dr. J.C. Overvoorde, die van grote betekenis is geweest voor de archieven, oudheidkunde en monumenten van historisch Dordrecht. Maar Overvoorde respecteerde zijn voorganger als kenner van de lokale geschiedenis en oudvaderlandse kunst. Omdat Van de Weg deze reputatie had, had het gemeentebestuur hem gevraagd – naast zijn werk bij de rechtbank – archivaris te worden.


Van de Weg was een geboren en getogen Dordtenaar. Al heel jong trad hij als bediende in dienst bij de griffie van de arrondissementsrechtbank. Mogelijk had hij niet zo’n sterk gestel, in ieder geval had hij geen aanleg voor het zakenleven. In herdenkingsartikelen wordt hij gekarakteriseerd als behulpzaam, vriendelijk en ‘de welwillendheid zelf’. Maar ook als een eenvoudig man die niet trachtte ‘naar buiten te schitteren’. Hij bleef graag een beetje op de achtergrond en was vredelievend van aard.


Toen Arie zes jaar was, overleed zijn moeder. Spoedig kregen hij en zijn jongere broertje en zusje een stiefmoeder in de persoon van Hester van Wijnen (1800-1849) met wie zijn vader in 1832 hertrouwde. Zij moet een vrouw met een diepgewortelde religieuze overtuiging zijn geweest, want zij behoorde in Dordrecht tot de eersten die zich, in 1835, afscheidden van de Nederlandse Hervormde Kerk, terwijl haar man deze stap pas in 1841 maakte. Op de jonge Arie moet het overlijden van zijn moeder, de komst van een nieuwe vrouw des huizes, de geboorte van een halfzusje en de zondagse kerkgang in de christelijk afgescheiden gemeente aan het Kromhout invloed hebben uitgeoefend. Ds. P. Dijksterhuis was lang van stof en bracht een ernstige boodschap. De kleine gemeente werd getekend door onderlinge conflicten. Onder Dijksterhuis’ opvolger, ds. S.M. Flesch, scheurde de gemeente in oktober 1850. In de aanloop daarnaar schrapte Flesch Aries zus Aaltje met ‘haaren vader, vrijer en zuster’ als lid. In de ogen van de kerkenraad had Jacob Sterk ‘zich schriftelijk van de gemeente afgescheurt met laster’. Hoewel zijn familie terugkeerde nadat Flesch een maand later aan de Kuipershaven een eigen, zogeheten kruisgezinde, gemeente had gesticht, moet Arie er genoeg van hebben gehad. In oktober 1851 deed hij belijdenis van zijn geloof in de Hervormde Kerk. Daar schoof hij in later jaren op in vrijzinnige richting.


Toen Arie de dertig was gepasseerd, trouwde hij in 1855 met de bijna tien jaar jongere Wilhelmina Johanna Schotel, oudtante van de Dordtse kunstschilder Anthonie Pieter Schotel (1890-1958) en in de verte ook nog familie van predikant G.D.J. Schotel (1807-1892). Het huwelijk werd kerkelijk ingezegend in de Augustijnenkerk, niet ver van het Kromhout, de straat waar Arie zijn hele leven, zij het in verschillende huizen, woonde. Niet ver ook van de arrondissementsrechtbank aan het Steegoversloot, waar Arie decennialang bij de griffie werkte. Als 14-jarige begon hij daar in 1839 als jongste bediende. Zijn meerderen constateerden dat hij over een gezond verstand en een uitmuntend geheugen beschikte. Door werk en zelfstudie maakte hij zich een grote kennis eigen van het Oudhollandse recht en de maatschappelijke context daarvan. Spoedig ontwikkelde hij zich tot vraagbaak voor advocaten en rechters. Al in 1841 benoemde de rechtbank hem tot beëdigd klerk, waarmee hij bevoegd werd de griffier in strafzaken en bij hoorzittingen over burgerlijke en handelszaken te vervangen. Voor menig afgestudeerde jurist was deze functie de aanloop voor het ambt van griffier; voor Van de Weg was het de hoogste functie die hij als autodidact kon bereiken. Bij zijn gouden jubileum bood de rechtbank hem een receptie aan, waar rechters, advocaten en griffier hem hulde brachten voor zijn verdiensten en bekwaamheden.


Op dat moment, maart 1889, werkte Van de Weg al vier jaar nog maar parttime bij de rechtbank. Hij had altijd al een brede belangstelling gehad. Hoewel hij geen lid was van de Vereniging Dordrechts Museum (opgericht in 1842), genoot hij in Dordrecht bekendheid als verzamelaar van oudvaderlandse kunst, gravures en zeldzame en kostbare oude boeken. Deze reputatie bracht het stadsbestuur er in 1884 toe hem te polsen of hij bereid zou zijn tegen een salaris van 500 gulden per jaar een benoeming tot archivaris te aanvaarden. Het onderkende dat er, sinds in 1870 de archivaris honoris causa (gemeentesecretaris Pieter van den Brandeler) was gepensioneerd, veel aan de archiefzorg schortte. Naar het voorbeeld van andere gemeenten wilden burgemeester en wethouders een officiële archivaris aanstellen. Veel geld had het college er niet voor over, maar het kon slechter: nog in 1910 waren er in Nederland zes gemeentearchivarissen die helemaal geen salaris ontvingen.


Met ingang van 1 januari 1885 begon de 61-jarige Van de Weg zijn deeltijdwerk als archivaris. Het eerste jaar besteedde hij aan de kennismaking met de hem toevertrouwde archieven en het regelen van werk- en opbergruimten. Ruimtegebrek maakte een complete centralisatie onmogelijk. Wel was Van de Weg in staat archief uit te vochtige kamers te verwijderen of goede ventilatie aan te brengen. Onbevredigend was dat een deel van de archiefstukken in het geval van brand groot gevaar bleef lopen. Pas Van de Wegs daadkrachtige opvolger, Overvoorde, nam daarmee geen genoegen. In 1894 realiseerde die zelfs een eigen archiefgebouw.


Dankzij de aanstelling van Van de Weg bevatten de gemeentelijke jaarverslagen sindsdien een overzicht van het wel en wee van het archief in het voorgaande jaar. De verslagen kenmerken zich door een gemoedelijke, verhalende toonzetting. Hij deed zijn best anderen te laten delen in de archiefschatten door uitgebreid te citeren uit oude documenten en een stuk geschiedenis te reconstrueren. Aan eigenlijke inventarisatiewerkzaamheden is Van de Weg weinig toegekomen. De enige inventaris die werd gepubliceerd was die van het archief van het Heilige Geest- en Pesthuis ter Nieuwerkerk te Dordrecht.


Van de Wegs vredelievende aard stempelde ook zijn werk als archivaris. Hoewel Dordtenaar pur sang beëindigde hij in 1889 een stukje over het stapelrecht met de opmerking dat men niet mocht klagen over het verlies daarvan. Alle materiële voordelen ten spijt bleken ze immers naar hun aard ook ‘onophoudelijk vloeiende bronnen van tallooze verwikkelingen en soms hatelijke twisten tusschen onze stad en zeer vele harer zustersteden’.


Burgemeester en wethouders betreurden het dat Van de Weg in oktober 1891 om gezondheidsredenen met pensioen wilde, maar verleenden hem op de meest eervolle wijze ontslag. Nog enkele jaren profiteerde zijn opvolger van zijn grote kennis, totdat hij na een langdurig ziekbed in januari 1894 op 69-jarige leeftijd overleed. De Dordrechtsche Courant betreurde in hem een man van veel kennis en grote verdiensten voor zijn vaderstad.


Bronnen en literatuur


Jaarverslagen gemeentearchief Dordrecht 1885-1891, opgenomen in: Verslag van den toestand der gemeente Dordrecht (Dordrecht, 1886-1892).
Jubileumberichten in de Dordrechtsche Courant, 2 maart 1889 en Het nieuws van den dag, 4 maart 1889.
In memoriam in de Dordrechtsche Courant, 11 januari 1894.
J.C. Overvoorde, In memoriam, in: Nederlandsch Archievenblad 1894, p. 97-98.
Nogmaals de weeshuisquaestie (met verwijzing naar Van de Wegs godsdienstige ontwikkeling), in: De Heraut, 23 mei 1897.
C. Smits, De Afscheiding van 1834, II (Dordrecht 1974).
P.J. Horsman, De werkers van het derde uur. De Afscheiding in Dordrecht en omgeving, in: Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land, 5 (Kampen 1984), p. 9-12.
L.J. van Valen en M.A. Kempeneers sr., Huis in de branding. De geschiedenis van de Christelijke Gereformeerde Kerk Dordrecht-Centrum (Alblasserdam 2012).
C.M. van Driel, De eerste gemeentearchivaris van Dordrecht. Arie van de Weg J.Szn. (1824-1894), in: Oud-Dordrecht 33 (2015) nr. 2, p. 135-140.

Auteur

Niels van Driel (november 2015)