Charlotte van Praag
Charlotte van Praag werd op 22 december 1910 in Amsterdam geboren en overleed op 27 mei 2002 te Dordrecht. Ze was de oudste dochter van Joseph van Praag, koopman, (Amsterdam 23 augustus 1884-Sobibor (Polen) 16 april 1943) en Martha Liebenstein (Gotha (Duitsland) 12 oktober 1884-Sobibor (Polen) 16 april 1943). Charlotte van Praag bleef ongehuwd en had geen kinderen. Haar enige zuster Alice van Praag (Amsterdam 24 april 1914-Den Haag 4 mei 1947) trouwde op 1 april 1944 in kamp Westerbork met Eduard van Cleeff (Rotterdam 30 december 1899-Den Haag 9 oktober 1972).
De Joodse Charlotte van Praag overleefde in de Tweede Wereldoorlog meerdere nazi-kampen. Haar ouders werden vergast in Sobibor. Deze traumatische ervaringen hadden tot gevolg dat zij de rest van haar leven nauwgezet het doen en laten van overheidsinstanties bleef volgen. Ze was ervan overtuigd dat alleen kritische, bewuste burgers herhaling van dit soort gruwelijkheden kunnen voorkomen. Als lerares Duits probeerde ze haar leerlingen op te voeden tot kritische, zelfstandig denkende burgers. Na haar pensionering vergaarde ze lokale roem door bestuurders (soms op luidruchtige wijze) te attenderen op zaken die volgens haar beter of anders zouden kunnen. Het leverde haar de bijnaam ‘Waakhond van Dordrecht’ op.
Korte tijd na haar geboorte verhuisde Charlotte met haar ouders vanuit Amsterdam naar de Van Slingelandtstraat 22C in Den Haag. Over Charlottes jeugd zijn slechts enkele feiten bekend. Een daarvan is dat de Joodse familie Van Praag het Joodse geloof losliet en lid werd van de Nederlandse Hervormde Gemeente. Het is niet bekend wanneer deze overstap is gemaakt. Rond het jaar 1918 reisden Charlotte (vermoedelijk met Alice) en haar ouders naar Keulen. Door de oorlogssituatie (de Eerste Wereldoorlog was nog gaande) konden zij niet naar Nederland terugkeren, waardoor Charlotte enkele jaren in Duitsland naar de lagere school ging. Wanneer het gezin precies terugkeerde naar Den Haag is niet bekend.
Rond 1930 woonde Charlotte opnieuw met haar ouders enige tijd in Keulen. Vermoedelijk heeft ze daar in deze periode gestudeerd. Ook in Bonn heeft ze Duits gestudeerd, maar ook hierover is weinig bekend. In ieder geval liet ze zich op 9 september 1933 vanuit Keulen weer in Den Haag inschrijven. Charlotte behaalde in 1935 de MO-akte Duits. In de daaropvolgende jaren ging zij Duitse taal- en letterkunde studeren in Amsterdam.
In 1943 kwam ze met haar ouders en zus in kamp Westerbork terecht. Daar werden de ouders 13 april 1943 op transport gesteld naar kamp Sobibor en direct na aankomst op 16 april vergast. Charlotte en Alice zouden pas na het einde van de Tweede Wereldoorlog op de hoogte gesteld worden van hun dood. Charlotte en Alice werden die dertiende april niet op de trein naar Sobibor gezet, maar overgebracht naar kamp Vught. Daar moeten ze het zwaar gehad hebben, want op 20 mei keerden ze allebei per brancard terug naar Westerbork. Een paar weken later volgde overplaatsing naar kasteel Barneveld, waar de nazi’s Joden gevangen hielden die vanwege hun bovengemiddelde artistieke of intellectuele capaciteiten een iets mildere behandeling kregen.
Die ‘Barneveld-status’ beschermde Charlotte en Alice tegen overplaatsing naar een van de vernietigingskampen. Wel moesten zij enige tijd later opnieuw naar Westerbork. Van daaruit werden zij op 4 september 1944 op transport gesteld naar doorgangskamp Theresienstadt in het toenmalige Tsjecho-Slowakije. Hoe verschrikkelijk de omstandigheden daar ook waren, het systematisch vernietigen van Joden of andere bevolkingsgroepen vond daar niet plaats. De zusjes werden overdag tewerkgesteld in de oorlogsindustrie en moesten na afloop zwaar huishoudelijk werk verrichten. Ze maakten werkweken van zeventig uur op een karig dieet en sliepen op de vloer van een onverwarmde zolder.
Geheel onverwacht kwam er een voortijdig einde aan hun gevangenschap toen de nazi’s een trein met gevangenen vanuit Theresienstadt naar het neutrale Zwitserland stuurden, in ruil voor medische hulpgoederen. Charlotte en Alice werden voor dit transport geselecteerd. Op 5 februari 1945 kwamen ze als vrije burgers in Zwitserland aan. In het Zwitserse Zürich zette Charlotte in 1945 haar studie voort, tot ze terugkeerde naar Nederland. Ze behaalde haar doctoraalexamen Duits.
In 1946 kwam Charlotte in Dordrecht terecht. Daar had ze een baan als docente gevonden aan het Christelijk Lyceum. Ze was net begonnen met het opbouwen van haar nieuwe leven toen ze in 1947 opnieuw een klap te verwerken kreeg. Haar zus Alice overleed aan een blindedarmontsteking, net 33 jaar oud. Voor Charlotte die de eerste jaren op een kamer aan de Blekersdijk 18 (nu 32) in Dordrecht woonde, brak nu een eenzame tijd aan. Ze had geen naaste familieleden meer en in haar nieuwe woonplaats kende ze nog niemand. Dat veranderde echter in de loop der jaren. Niet alleen via haar werk leerde ze veel mensen kennen, ook via de Pauluskerk. Die lag vlak bij haar woning aan de Mauritsweg 202, waar ze vanaf 1958 tot kort voor haar dood woonde.
Ze ontpopte zich tot een zeer bevlogen lerares die veel tijd stak in haar leerlingen. Ze stond niet bekend als een docente die streng de orde bewaarde en strakke discipline van haar leerlingen eiste. Wel als iemand die binnen en buiten werktijd alles voor haar leerlingen overhad. Met sommigen bouwde ze een band op die tot aan haar dood zou blijven bestaan. Als de actualiteit daarom vroeg, bleven de lesboeken dicht en ging ze met haar leerlingen in debat. Tot aan haar pensioen in 1976 bleef ze aan het Christelijk Lyceum (later het Insula College) werken.
Na haar pensionering ging ze op een andere manier uiting geven aan haar maatschappelijke betrokkenheid. Als een luis in de pels van de autoriteiten stelde Charlotte situaties aan de kaak die ze onjuist vond. Honderden brieven schreef ze in de loop der jaren aan allerlei instanties. Naar het bestuur van de Grote Kerk bijvoorbeeld, omdat ze vond dat de houtworm in de vijftiende-eeuwse koorbanken bestreden moest worden. Naar de gemeente Dordrecht, omdat het groene licht voor voetgangers op de Krispijnseweg volgens haar niet goed stond afgesteld. Naar een vervoersbedrijf dat bussen met een te hoge opstap in gebruik had, zodat ouderen moeilijk konden instappen. Ministers ontvingen brieven van haar met suggesties, adviezen of klachten. Ook de Nederlandse Spoorwegen kregen met haar te maken. Charlotte vond het onbegrijpelijk dat er geen lift was in het Dordtse station.
Soms organiseerde ze protestacties. Zo verzamelde ze honderden handtekeningen toen er plannen waren om achter het Dordtse NS-station chemische stoffen te laden en lossen. Ook was ze initiatiefneemster van een manifest van burgers die protesteerden tegen het plan om afvalstoffen te storten in de Derde Merwedehaven in Dordrecht. Sommige acties waren succesvol. Zo kwam er halverwege de jaren 90 inderdaad een lift in het Dordtse station.
Voor haar pleidooi om iets te doen aan het vervallen koetshuis in het Weizigtpark wist ze veel media-aandacht te krijgen. Het leidde tot de restauratie van het pand. Toen die voltooid was, opende daarin ‘Theetuin Melisse’: een project om de sociale cohesie in de buurt te bevorderen. Charlotte was er de centrale figuur en deed er in de zomermaanden vrijwilligerswerk als theeschenkster.
Door dit soort inspanningen werd Charlotte een bekend figuur in Dordrecht. Ze kreeg de bijnaam ‘Waakhond van Dordrecht’, waar ze enorm trots op was. Ze werd ook wel ‘het geweten van Dordrecht’ genoemd. De Dordtse burgemeester Jan Noorland (Rotterdam 28 oktober 1935-Dordrecht 15 mei 2006) omschreef haar als ‘indringend kritisch’, ‘hondsbrutaal’ en als iemand die ‘vasthoudt als een terriër’. Uit handen van Noorland ontving Charlotte in 1990 de bronzen erepenning van de gemeente Dordrecht met daarop de woorden ‘Charlotte van Praag, een sociaal bewogen vrouw met grote inzet voor de medemens.’
Op 9 oktober 2001 kwam Charlotte ten val in haar woning. Ze brak haar heup en moest een operatie ondergaan. Daarna verbleef ze in afwachting van een revalidatieplek in een overbruggingsafdeling van verpleeghuis Thureborgh in het Weizigtpark, tegenover haar woning. Hier bracht ze de laatste maanden van haar leven door, terwijl haar fysieke en mentale gezondheid steeds verder achteruitgingen. Bij haar overlijden op 27 mei 2002 was ze 91 jaar oud.
Vernoemingen
In 2012 werd in het Dordtse Weizigtpark een wandelpad naar Charlotte van Praag vernoemd. Op 13 juni van dat jaar onthulde voormalig minister Elco Brinkman, een oud-leerling van Charlotte van Praag, het naambord van dat pad.
Publicaties
K. Barth, De Duitschers en wij (vertaling Ch. van Praag en M.H.E. Kam, Nijkerk 1946).
Ch. van Praag, De knecht Gods, in: De weegschaal (25 maart 1949).
Ch. van Praag, Inleiding bij Frauen über Frauen, in: Duitse kroniek, orgaan voor culturele betrekkingen met Duitsland, samengesteld door J. Aler en Ch. van Praag (Amsterdam 1982).
Bronnen en literatuur
GAD 150, inv.nr. 3923.
GAD 150, inv.nr. 3007.
Q. Verwaal en D. Beels, Geen woorden maar daden (Oud-Dordrecht 2001-3).
G. van Engelen, Oorlogsbrieven ontdekt van Charlotte van Praag, de waakhond van Dordrecht op: www. Stolpersteine-Dordrecht.nl
G. van Engelen, De waakhond van Dordrecht (Straatmagazine Dordrecht 1999).
S. Lensink, De jeugd moet het doen, in: Dochters van Dordrecht (Dordrecht 2020).
Auteur
Saskia Lensink (juli 2020)