Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken om een optimale gebruikerservaring te bieden. Je kunt je voorkeuren aanpassen.

Deze cookies zorgen ervoor dat de website naar behoren werkt. Deze cookies kunnen niet uitgezet worden.
Deze cookies zorgen ervoor dat we het gebruik van de website kunnen meten en verbeteringen door kunnen voeren.
Deze cookies kunnen geplaatst worden door derde partijen, zoals YouTube of Vimeo.
Deze cookie stellen onze advertentiepartners in staat om doelgerichter informatie te kunnen aanbieden.

Door categorieën uit te zetten, kan het voorkomen dat gerelateerde functionaliteiten binnen de website niet langer correct werken. Het is altijd mogelijk om op een later moment de voorkeuren aan te passen.

Cornelis Adriaensz Brouwer

circa 1521 (Dordrecht) — 14-07-1581 (Brugge)
Broer Cornelis staande in een preekstoel met een gard in de hand. In de linkerbovenhoek het kastijden van devotarissen.

Gravure door C. van Sichem uit diens Tooneel der Hoofdketteren

Broer Cornelis staande in een preekstoel met een gard in de hand. In de linkerbovenhoek het kastijden van devotarissen

Regionaal Archief Dordrecht

Geboren te Dordrecht circa 1521, overleden te Brugge op 14 juli 1581, oud 60 jaar, als priester en ongehuwd. Zoon van mr. Adriaen Cornelis Woutersz Brouwer, secretaris van Dordrecht, als weduwnaar tot priester gewijd en vervolgens van 1544 tot 1557 vicecureyt (pastoor) van de Dordtse Nieuwkerk, en van een onbekende moeder.

Cornelis Adriaensz Brouwer staat in de geschiedenis bekend als Broe[de]r Cornelis van Dordrecht. Als minderbroeder-franciscaan in het klooster te Dordrecht, daarna te Brugge, en lector in de theologie maakte hij faam door zijn populaire preken ten gunste van de oude, katholieke leer, zijn steun aan het Spaanse bewind en zijn felle antiprotestantisme. Hij was bovendien een actieve en veel gevraagde biechtvader, maar zijn boetepraktijken en het door hem gestichte geheime genootschap van vrome, maagdelijk levende vrouwen leidden tot scherpe kritiek. Die werd in twee vaak herdrukte satirische werken van de hand van zijn tegenstanders verwoord en bezorgde hem in protestantse kringen een blijvende reputatie van verdorven monnik.

Cornelis Adriaensz studeerde vanaf 1537 in de artes (filosofie en letteren) te Leuven en behaalde in 1540 als derde op 134 kandidaten het baccalaureaatsexamen. Van 1544 tot 1546 gaf hij filosofieles aan het college 'Het Varken', een afdeling van de Leuvense universiteit. Hij was geschoold als theoloog en beheerste zowel het Latijn en Grieks als het Hebreeuws; wellicht heeft hij dus tevens aan het vernieuwende, humanistische Collegium Trilingue (Drietalencollege) van die universiteit gestudeerd. In 1545 tot priester gewijd, gaf hij vanaf 1546 in de Brugse Halle publieke voorlezingen in de theologie, gefinancierd door het zogenaamde Cubafonds, opgericht door een Bruggeling die bisschop van Cuba was geweest. In 1547 trad hij te Brugge in het klooster van de minderbroeders-franciscanen (of grauwe broeders, naar de kleur van hun habijt). Van 1557 tot 1560 en opnieuw van 1568 tot 1578 was hij gardiaan (overste) van dat klooster en tussen 1560 en 1563 vicaris (onderoverste). In 1549 hield hij de vastenpreken in de Brugse Sint Jacobskerk, in later jaren ook in de Sint Walburgakerk en andere parochiekerken; hij werd er mateloos populair door. Vanaf 1552 fungeerde hij in zijn klooster als lector in de theologie ten behoeve van zijn medebroeders en de interne novicen-opleiding.

In 1563 zette de Brugse magistraat hem wegens zijn opruiende preken tegen de stedelijke politiek en zijn boetepraktijken uit de stad. Zijn orde stuurde hem vermoedelijk naar Ieper, maar in 1566 kwam hij uit Kortrijk naar Brugge terug. In 1568 werd hij tot een van de zeven onder-inquisiteurs van de Spaanse Nederlanden aangesteld. In augustus 1578, tijdens het protestantse regiem te Brugge (1578-1584), werden de franciscanen uit hun klooster gezet, maar Broer Cornelis behield het vertrouwen van vooraanstaande Brugse katholieken en kon bij de rijke koopman Johannes Joens blijven wonen. Nieuwsgierige hervormingsgezinden als Filips van Marnix, heer van Sint-Aldegonde (1540-1598), en de predikant Herman Moded (circa 1520-1603) kwamen hem daar opzoeken. Hij overleed na een korte ziekte ten huize van de lakenhandelaar Otto Arremare en werd in het Sint Janshospitaal begraven; op 6 mei 1615 werd zijn gebeente bijgezet in de nieuwe minderbroederskerk te Brugge.

Cornelis Adriaensz was een geboren redenaar die zijn talenten genereus inzette voor een christelijke heropvoeding van het kerkvolk in rooms-katholieke zin. Al is het in zijn geval niet gemakkelijk om de zwaar negatieve beeldvorming over hem van de werkelijkheid te scheiden, het lijkt wel zeker dat hij in staat was complexe theologische vraagstukken in lekentaal te verwoorden en met concrete voorbeelden begrijpelijk te maken. Zijn prediking betrof de kernstukken van het christelijke geloof. Hij preekte daarom altijd in het Nederlands en voor een zo breed mogelijk publiek. Zijn literair rijk vormgegeven preken waren geestig en gevat en met zijn vlijmscherpe tong wist hij de spotters op zijn hand te krijgen. Vooral zijn vastenpreken maakten hem enorm populair bij het volk en verleenden hem een zekere mate van onkwetsbaarheid. Daarom vonden zijn tegenstanders hem ook zo gevaarlijk. Dat gold trouwens ook voor enkele collega-predikers bij de Brugse augustijnen en dominicanen. Broer Cornelis stelde het gezag van de kerk uitdrukkelijk boven dat van de staat en ontzag zich niet om de kerkelijke en politieke machthebbers in het openbaar aan te klagen. Dat gold de gematigde bisschop van Brugge Pieter de Corte (Curtius, bisschop 1562-1567) en de erasmiaans gezinde stadsbestuurders aan wie hij calvinistische sympathieën verweet. Maar hij richtte zijn pijlen vooral op stadspensionaris Gillis Wyts (circa 1510-circa 1580), die in 1562 een reglement had opgesteld voor een nieuwe vorm van stedelijke armenzorg die volgens Broer Cornelis de kerk tekort zou doen.

Broer Cornelis was een uitgesproken voorstander van de oude kerk. Zijn interpretatie van de christelijke leer heeft hij systematisch uiteengezet in twee boeken met uitgeschreven preken voor het gewone volk: Vanden tien gheboden (vóór 1556 gedrukt; hiervan is geen exemplaar bewaard gebleven) en De seven sacramenten (Brugge 1556). Latere auteurs als Franciscus Sweertius stelden dat ze ook geleerdere preken van hem hadden gezien, maar die handschriften moeten in de loop van de tijd verdwenen zijn. Broer Cornelis bevorderde actief de katholieke hervorming die op dat moment door het Concilie van Trente werd ingezet. Met alle mogelijke middelen, inclusief een beroep op de Inquisitie en de steun van landvoogd Alva, verzette hij zich tegen de protestantse hervormers en na de Beeldenstorm van 1566 ook tegen hun politieke partijgenoten, de (water)geuzen. In zijn preken keerde hij zich om beurten tegen de martinisten (de aanhangers van Maarten Luther), de wederdopers (die in de Nederlanden aanvankelijk bijzonder talrijk waren) en de groeiende groep calvinisten. Maar hij bestreed evengoed de meer gematigde hervormingsgezinden die in Vlaamse regentenkringen talrijk waren, zoals de Erasmianen, de aanhangers van de invloedrijke Brugse theoloog Joris Cassander (1513-1566) en de leden van het Huis der Liefde - groeperingen van tolerante of irenisch gezinde intellectuelen die later in een van de grotere kerken zijn opgegaan.

De geleerde humanist Stephanus Lindius (pseudoniem van de Brugse pastoor Jan van de Casteele, circa 1520-circa 1583) discussieerde in1567 in twee uitvoerige verhandelingen met Broer Cornelis om hem tot een gematigder houding in de geest van Cassander te bewegen. Maar de politieke tegenstellingen stonden toen al zozeer op scherp dat de hoop op verzoening feitelijk al was vervlogen. Met name de wederdopers moesten het bij Broer Cornelis ontgelden omdat zij het eerste sacrament, de doop, op een onorthodoxe manier interpreteerden en de kinderdoop afwezen. De uitvoerige twistgesprekken (Disputaties) die hij op 9 en 10 mei 1569 voor het gerecht te Brugge met de gevangen doopsgezinden Jacob Rore (of Keersgieter) en Herman Vleckwijck hield, kort voor hun verbranding als ketters, zijn herhaaldelijk herdrukt, onder anderen door Cornelis' mede-Dordtenaar Tieleman van Bracht (1625-1664) achterin zijn grote Martelarenboek Het bloedigh tooneel der Doops-gesinde christenen, II (Dordrecht 1660). Nog in 1672 vergeleek de Dordtse predikant Jacobus Lydius (1610-1679) de toen zeer invloedrijke jezuïet Cornelius Hazart (1617-1690) met Broer Cornelis en brandmerkte hen beiden als felle vijanden van de gereformeerde leer.

Op de lange termijn is Broer Cornelis bekend gebleven door de heftig antikatholieke satire Historie van Broer Cornelis Adriaensen van Dordrecht in twee delen met in totaal bijna 1300 bladzijden die zijn tegenstanders al tijdens zijn leven hebben gepubliceerd. Ze werden respectievelijk in 1569, vermoedelijk in Norwich, en in 1578 in het toen protestantse Brugge gepubliceerd onder het pseudoniem Christianus Neuter ('de neutrale Christen'), mogelijk van de Brugse drukker Hubertus Goltzius (1525-1583), maar waarschijnlijker van bovengenoemde Jan van de Casteele, pastoor van de Sint Jacobskerk. Ze bevatten een sterk gekleurde 'biografie' van Broer Cornelis en de meer of minder bewerkte tekst van zijn 'sermoenen' met een uitvoerig commentaar waarin hij als een wraakzuchtige en seksueel perverse man wordt afgeschilderd. Het werk werd in de Noordelijke Nederlanden tot 1714 minstens zeventien maal gedrukt en heeft hem onder protestanten een uiterst negatieve reputatie bezorgd. Nog in 1665 verscheen te Haarlem het kluchtboek De geest van Broer Cornelis Adriaensz van Dordrecht. Natuurlijk was het felle, compromisloze optreden van deze ketterjager ten gunste van de katholieke leer en het Spaanse bewind voor de protestanten onacceptabel, maar ook vele katholieken fronsten hun wenkbrauwen bij de praktijken die Broer Cornelis door de jaren heen als populaire geestelijke leidsman van vrouwen hanteerde. Juist die praktijken werden de aanleiding tot de politieke satire en vestigden zijn duurzame faam als verdorven monnik.

De kern van die kritiek is verwoord in het hoofdstuk Discipline der Devotarighen. Daarin wordt beschreven hoe Broer Cornelis, in de overtuiging dat het celibaat en seksuele onthouding binnen het huwelijk de beste kansen boden om in de hemel te komen, een kring van aantrekkelijke jonge meisjes en vrome vrouwen om zich heen verzamelde aan wie hij een maagdelijk leven aanbeval: het besloten genootschap der 'Devotarighen', dat bijeenkomsten met zang en spel hield. Ze moesten in zijn 'Disciplinekamer' hun seksuele fantasieën en aanvechtingen bij hem opbiechten, waarna hij zelf hun ontblote billen bij wijze van boete licht met een roede geselde, in tegenwoordigheid van de andere Devotarighen die daardoor van hun terughoudendheid moesten worden verlost. Broer Cornelis noemde die praktijk de 'secrete penitentie' omdat hij zijn biechtelingen volstrekte geheimhouding oplegde. Loslippigheid van zijn boetelingen Calleken en Betken Maes tegenover de magistraat en de kritische, blinde augustijn Broeder Michiel bracht het een en ander desondanks naar buiten, waarna in allerlei paskwillen (spotverzen) en pamfletten een storm van kritiek op Broer Cornelis losbrak die in 1563 mede tot zijn uitzetting uit de stad leidde.

Wat zijn tijdgenoten hem verweten, was overigens niet zozeer de geselpraktijk zelf als wel zijn voyeurisme en zijn geveinsde heiligheid. In latere publicaties werden vooral de erotische aspecten benadrukt. Ook verschenen in de loop van de tijd allerlei seksueel getinte illustraties waarop Broer Cornelis als borstentaster of billenkoekgevende monnik wordt voorgesteld. Een bekend schilderij van een borstentastende monnik, door Cornelis Cornelisz van Haarlem (1562-1638) in 1591 geschilderd, wordt wel als een illustratie van Broer Cornelis' optreden beschouwd. Ook de Kameren van Broer Kornelis Adriaansz, een hofje van vier huisjes op de hoek van het Steegoversloot en de Vest 'ten gebruyke van Armen', vermoedelijk door zijn vader gesticht, hielden in Dordrecht zijn herinnering levend.


Geschriften

Vanden tien gheboden (vóór 1556).
De seven sacramenten (Brugge, Jan vanden Buerre, 1556) [Den Haag, Koninklijke Bibliotheek: microfilm 1702D27].
Historie van Broer Cornelis Adriaensen van Dordrecht, Minrebroeder binnen de stadt van Brugge, 2 delen (1569-1578)  [Den Haag, Koninklijke Bibliotheek: microfilm 1703F68]; dit werk is tot 1714 herhaaldelijk herdrukt, o.a. te Amsterdam door Abraham Boekholt, 1698, 2 delen [Den Haag, Koninklijke Bibliotheek: KW 32C22]. Een diplomatische tekstuitgave hiervan, verzorgd door Wim Voortman, verscheen in 2003 in de Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren (http://www.dbnl.nl/).

Literatuur

Matthijs Balen, Beschryvinge der stad Dordrecht, (Dordrecht 1677), p. 112, 204-205.
A.C. De Schrevel, Broeder Cornelis Adriaensz. van Dordrecht, zijn leven, zijn preken, in: Historisch tijdschrift, 4 (1925), p. 217-259.
Karel Bostoen, Broer Cornelis en zijn historie: een politieke satire, in: Literatuur, 1 (1984), p. 254-261.
Karel Bostoen, Cornelis Brouwer, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, XIV (Brussel 1992), p. 79-89.
Karel Bostoen en Daniel Horst, De wolf onder de schapen: afbeeldingen van Broer Cornelis, in: Karel Bostoen, Elmer Kolfin en Paul J. Smith (red.), Tweelinge eener dragt: woord en beeld in de Nederlanden (1500-1750) (Hilversum 2001), p. 41-74.
Johan Decavele, Het waarheidsgehalte in de preken van Broeder Cornelis van Dordrecht in Brugge (1566-1574), in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge, 148 (2011), p. 3-44; 150 (2013), p. 363-400.
http://nl.wikipedia.org/wiki/Cornelis_Brouwer_(predikant).

Auteur

Willem Frijhoff (januari 2014)