Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken om een optimale gebruikerservaring te bieden. Je kunt je voorkeuren aanpassen.

Deze cookies zorgen ervoor dat de website naar behoren werkt. Deze cookies kunnen niet uitgezet worden.
Deze cookies zorgen ervoor dat we het gebruik van de website kunnen meten en verbeteringen door kunnen voeren.
Deze cookies kunnen geplaatst worden door derde partijen, zoals YouTube of Vimeo.
Deze cookie stellen onze advertentiepartners in staat om doelgerichter informatie te kunnen aanbieden.

Door categorieën uit te zetten, kan het voorkomen dat gerelateerde functionaliteiten binnen de website niet langer correct werken. Het is altijd mogelijk om op een later moment de voorkeuren aan te passen.

Cornelis van der Linden

24-08-1839 (Dordrecht) — 29-05-1918 (Amsterdam)
Karikatuur van Cornelis van der Linden

A. Molkenboer

Karikatuur van Cornelis van der Linden

Regionaal Archief Dordrecht

1908

Cornelis (roepnaam: Kees) van der Linden werd op 24 augustus 1839 in Dordrecht geboren en overleed op 29 mei 1918 in Amsterdam. Hij was een zoon van Arie van der Linden (Dordrecht 17 februari 1807-Dordrecht 4 februari 1879) en Elisabeth de Wit (Dordrecht 1 december 1810-Overschie 19 maart 1896). Zijn vader was, net als zijn grootvader Benedictus, houtzaagmolenaar, onder andere op een (thans niet meer bestaande) molen aan de Lijnbaan te Dordrecht. Zijn ouders trouwden te Dordrecht op 9 september 1835 en kregen in totaal acht kinderen, waarvan een aanzienlijk deel voortijdig overleed. Het gezin was Nederlands-Hervormd en woonde tot 1847 aan de Lijnbaan te Dordrecht, in het huis dat destijds E 626 genummerd was. Daarna verhuisde het gezin naar Dubbeldam.


Cornelis trouwde op 12 april 1865 te Dordrecht met Catharina Legel van Hofwegen (Dordrecht 17 maart 1842-Amsterdam 3 februari 1913). Zij werd aan het Steegoversloot geboren en is een dochter van Johannes van Hofwegen, kastelein, en Catharina Elisabeth Legel. Uit dit gezin kwamen:
- Elizabeth Johanna (Dordrecht 1866-'s-Graveland 1958)
- Carolina (Dordrecht 1867-Groet (Schoorl) 1941)
- Arie Johannes (Dordrecht 1868-Rotterdam 1920)
- Benjamin (Dordrecht 1871-Dordrecht 1872)
- Catharina Cornelia (Dordrecht 1873-?)
- Charles Florent (Dordrecht 1876-De Bilt 1969)
- Johannes (Dordrecht 1878-?)


Ondanks dat Cornelis voorbestemd leek een ander vak uit te oefenen, gaf hij reeds op zeer jeugdige leeftijd blijk van muzikale aanleg. Zijn eenvoudige komaf zou aanvankelijk een beletsel vormen voor het volgen van een muzikale opleiding. Hiervoor zullen de financiële middelen van zijn ouders ongetwijfeld te beperkt zijn geweest. Hij werd ontdekt door de vermaarde Duitse musicus August Julius Ferdinand Böhme (1815-1883), die van 1846 tot en met 1875 in Dordrecht woonde en een vooraanstaande positie in het muziekleven van Dordrecht bekleedde. Niet alleen door Böhme maar ook door andere musici ontving hij, als hoboïst en fluitist in onder meer het harmonieorkest Euterpe, herhaaldelijk blijken van de hoogste waardering. Muzikaal onderricht ontving hij allereerst van Böhme (compositie en muziektheorie) en Jacob Kwast sr. (piano). Daarna werd hij onderwezen door Henri Louis Antoine Ludwig (dwarsfluit) en Friedrich Wilhelm Nothdurft (hobo en viool). Ook op deze instrumenten wist hij uit te blinken. Reeds tijdens deze periode componeerde hij voor harmonieorkest tal van bewerkingen van diverse kleine composities en fantasieën uit opera's.


Met een grondige muzikale basis op zak, ondernam hij gedurende jaren een studiereis door België en Frankrijk. Vanaf 1853 verbleef hij te Antwerpen, Luik en Brussel. In 1859 zette hij zijn studiereis voort in Parijs, waar hij in het orkest van Charles Gounod (1818-1893) speelde. Van Gounod ontving hij ook enige lessen compositietechniek. Daarna vervolgde hij zijn studiereis door Italië, Duitsland en Oostenrijk. In 1863 keerde hij terug naar zijn geboorteplaats waar hij, na het afleggen van een vergelijkend examen, als dirigent van het stedelijke harmonieorkest werd aangesteld. Hij volgde daarmee zijn eerste muziekonderwijzer Ferdinand Böhme op. Cornelis zal diens reputatie niet overtreffen maar verwierf al wel snel een vooraanstaande plaats in het stedelijke en regionale muziekleven. Kort na deze aanstelling volgden benoemingen als directeur bij diverse muziekgezelschappen, te weten: de muziekafdelingen van Kunstmin en Musis Sacrum, beide te Dordrecht, Ido's Mannenkoor te Hendrik-Ido-Ambacht, Vlijt en Volharding te Breda en de Gemeentelijke Zangvereniging Aurora te Kinderdijk.


Buiten Dordrecht wist Van der Linden ook snel een naam van betekenis op te bouwen. Na het zenden van enkele composities aan de directeur van de Koninklijke Muziekschool te Den Haag, Willem F.G. Nicolaï (1829-1896), werd hij toegelaten voor vervolg-muziekonderwijs. In 1884 ontving hij een eervol eindgetuigschrift en werd gelijktijdig bij deze instelling als leraar in de muziektheorie aangesteld. Sindsdien is Van der Linden te Den Haag ook als muziekonderwijzer gevestigd.


Naast bovengenoemde functies was hij van 1877 tot 1886 eerste secretaris van de (Koninklijke) Nederlandse Toonkunstenaars Vereniging (KNTV). Deze vereniging werd mede op initiatief van Gustaaf Adolf Heinze (1821-1904) opgericht met als voornaamste ideaal de verheffing van de nationale kunst. Tot voor kort was het de Nederlandse belangenvereniging voor uitvoerende musici, muziekdocenten en componisten. Voorts was Cornelis – van 1883 tot 1886 – organist van de remonstrantse kerk te Leiden. In 1886 verwisselde hij deze betrekking met die van de doopsgezinde kerk te Den Haag.


In 1888 krijgt zijn carrière een nieuwe wending. Te Amsterdam wordt hij eerste dirigent van de Hollandsche Opera die in de Parkschouwburg een onderkomen vond. Medio 1890 verhuisde hij met zijn vrouw, twee zoons en een dochter van Dordrecht naar de Alexanderkade in Amsterdam. Met name zijn moeizame karakter maakte dat hij, ondanks de vele successen die hij met het muziekgezelschap oogstte, zeer in conflict raakte met de oprichter en directeur van het gezelschap, Johannes George de Groot (1837-1903). Het gevolg hiervan was dat de Hollandsche Opera geliquideerd werd. Van der Linden, die veel solisten aan zicht wist te binden, stichtte daarop in 1894 de Nederlandsche Opera die in de vernieuwde Stadsschouwburg een onderkomen vond. Daarvan bleef hij directeur tot 1903.


In artistiek opzicht zat het de Nederlandsche Opera zeer mee. Zij slaagde erin een repertoire te geven dat zelfs de in internationaal opzicht meest vermaarde opera's omvatte, zoals Wagners Rienzi, der Letzte der Tribunen (uitgevoerd in 1894) en Die Meistersinger von Nürnberg (Nederlandse première in 1901). Daarnaast werd tal van Nederlands werk uitgevoerd. Desondanks ontstonden er opnieuw moeilijkheden. Het vertrek van enkele zeer vooraanstaande solisten, mede als gevolg van het tanende gezag van Van der Linden, en de Spoorwegstaking van 1903 brachten het voortbestaan van de onderneming in gevaar. Door het uiteindelijk ook uitblijven van overheidssubsidie werd het gezelschap in april 1903 geliquideerd. Daarop toog Van der Linden naar de Verenigde Staten voor een opera- en concertreis. Hij wist aldaar een aanmerkelijk succes te boeken met de uitvoering van zijn Engelstalige opera Mrs. Simmons of Kansas (omstreeks 1903). Na zijn terugkomst in Nederland, poogde hij – met veel idealisme – vanaf 1904 het operaleven in Amsterdam nieuw leven te blazen, maar ook deze onderneming sneuvelde in korte tijd.


Vanaf 1908 tot aan zijn overlijden was hij hoofdredacteur van het muziekblad De Muziekbode. Hij bleef daarnaast actief inzetten voor de opkomende amateurmuziekbeoefening. Tot zijn later beroemd geworden leerlingen behoren de vocalisten Catharina Dorothea (Cato) Engelen-Sewin, Johan Hendrik (Henri) Albers, Joseph Marie Theodor (Jef) Orelio, Jacobus Urlus en Désiré Pauwels, en de dirigenten Peter Raabe, Evert Cornelis en Cornelis Dopper. Tot zijn leerlingen behoort ook zijn dochter Carolina (roepnaam: Caroline) van der Linden. Na haar eerste muzikale onderricht van haar vader, studeerde zij te Amsterdam bij de Dordtse zangdocente Cornelie van Zanten, waarna zij een goede reputatie als zangpedagoge wist te verwerven. Cornelis overleed op 29 mei 1918 aan de Van Eeghenstraat 40 in Amsterdam. Hij werd aldaar op 1 juni 1918 begraven, op de begraafplaats Zorgvlied aan de Amsteldijk.


Composities

Van der Linden was een vruchtbaar componist maar is na zijn overlijden al snel in de vergetelheid geraakt. Van zijn honderden composities en bewerkingen kunnen onder meer genoemd worden zijn opera's Leiden's Ontzet, Catherina en Lambert – welke alleen al gedurende 1888-1889 dertig maal uitgevoerd werd – en Mrs Simmons of Kansas. Daarnaast verschenen van zijn hand cantates, ouvertures, sonates, pianowerken, liederen (op Nederlandse tekst), koorwerken en composities voor harmonieorkest.


Bronnen en literatuur

Bevolkingsregister en gezinskaarten van Dordrecht en Amsterdam.
Dordrechtsche Courant, 1889, 1904, 1918 en 1941.
Algemeen Handelsblad, 1918 en 1939.
A.W.J. de Jonge, Linden, Cornelis van der (1839-1918), in: Biografisch woordenboek van Nederland.
P. Kooij, V.C. Sleebe e.a., Geschiedenis van Dordrecht van 1813 tot 2000 (Hilversum 2000).
J.H. Letzer, Muzikaal Nederland 1850-1910 (Utrecht 1913), p. 108-109.
E.A. Melchior, Wetenschappelijk en biografisch woordenboek der toonkunst (Schiedam 1890), p. 410-411.

Auteur

Jan Willem Nieuwold (juni 2021)