Dirk Kuipers
Dirk Kuipers werd gedoopt in Dordrecht op 16 mei 1733 en overleed daar op 17 juli 1796. Hij was de enige zoon uit het op 9 december 1731 in Dordrecht gesloten eerste huwelijk van Gerrit Kuipers (gedoopt in Dordrecht op 8 oktober 1706-begraven in de Dordtse Grote Kerk op 20 maart 1784) en Aaltje, Aeltie of Aletta Coomans (begraven in de Dordtse Grote Kerk op 4 februari 1744). Na Dirk werden nog twee zusjes geboren die ieder nog in hun geboortejaar stierven: Elsje (1738) en Jacoba (1739). Dirk had een halfbroer, ds. Gerard Kuipers (1748-1815), geboren uit het tweede huwelijk van zijn vader.
Dirk trouwde in Dordrecht op 19 augustus 1753 met Apollonia (‘Ploontje’) van den Blijk (begraven in Dordrecht op 3 juni 1771). Uit dit huwelijk geen nakomelingen. Apollonia was de oudste dochter geboren uit het op 6 juli 1731 gesloten huwelijk van Ary of Adriaen van den Blijk (geboren te ’s-Gravendeel en overleden te Dordrecht op 22 februari 1782) en Maria de Goede (overleden in Dordrecht op 29 mei 1782). Na de dood van Apollonia in 1771 woonde Dirk in 1772 in Amsterdam samen met de weduwe Helena van der Voore, ook: Helena van der Voorn Adriaansdr (geboren te Amsterdam). Uit deze relatie werd een buitenechtelijke dochter geboren: Aletta (gedoopt in Dordrecht op 1 december 1773, overleden in Dordrecht op 22 november 1856). Helena was de weduwe van Willem Hendrik Schults van Haegen (gedoopt te Bergen op Zoom op 14 februari 1734, overleden te Dordrecht op 21 januari 1758) met wie zij op 2 juni 1754 voor het Gerecht was gehuwd. Helena had uit dit huwelijk een dochter: Cornelia Adriana (geboren te Dordrecht op 1 oktober 1757). Dirk en Helena gingen op 24 april 1772 in ondertrouw in de Oude Kerk in Amsterdam. Het duurde acht jaar eer het huwelijk op 6 juli 1780 zou worden gesloten.
Dirk Kuipers was dichter, tekenaar, decoratie- en behangselschilder en kunstschilder. Hij schilderde veelal landschappen en genrevoorstellingen. Kuipers was enige tijd knaap en later munter van de Munt van Holland aan de Voorstraat in Dordrecht. De dichtkunst stond hem zeer na. Hij publiceerde meerdere dichtbundels. Zijn alcoholisme (‘ik ben bezeten door de trilgeest van Schiedam') en zijn onvermogen met geld om te gaan, brachten hem mede door tussenkomst van zijn vader en halfbroer Gerard driemaal in het Dordtse Stads Krankzinnig- en Beterhuis. Zijn beschrijving van zijn lotgevallen en die van de bewoners daar, bezorgden hem een bijzondere plaats in het panopticum van achttiende-eeuwse buitenbeentjes.
Over zijn jeugd en scholing is vrijwel niets bekend. Zijn vader wilde hem laten leren maar Dirk '… zeer levendig van aard zijnde, kon zich moeilijk tot de ernstige inspanningen van den geest bepalen en koos de schilderkunst tot zijn beroep'. Vader Gerrit Kuipers deed afstand van zijn plaats als munter die hij via de familie van zijn overleden vrouw had verkregen en deed die over aan zijn zoon Dirk. Op 20 april 1752 legde Dirk de proef en de eed af. Hij liet zijn werk bij de Munt waarnemen en leerde tekenen en schilderen bij de Dordtse kunstschilder Joris Ponse (1723-1783) en later in Den Haag bij Aert Schouman (1710-1792). Zelf was hij later de leermeester van onder anderen Hieronymus Jeronimo Lapis (1723-1798) en van Pieter Hofman (1755-1837).
Dirk en Apollonia vertrokken in 1757 om onduidelijke redenen zeer plotseling naar Den Haag zonder afscheid te nemen van bijvoorbeeld zijn dichtvriend Roelof Arends (1723-1787), die hem dat zeer kwalijk nam. Ze woonden er aan de Nieuwe Haven. In Den Haag schreef Dirk zich in als leerling aan de Haagse Tekenacademie (1758) en trad toe tot de uit 1656 stammende schilderbroederschap 'Pictura' (1760). In datzelfde jaar verwierf hij de titel meester-schilder. In Den Haag begon hij met zijn leerling Lapis een atelier en een schilderschool. Kuipers ontving voldoende opdrachten uit Dordrecht, Leiden en Den Haag, maar gaf steeds meer uit dan er binnenkwam. Hij verhuisde naar Voorschoten want in juli 1763 werd hij daar ingeschreven als lidmaat van de Hervormde Gemeente.
Hij keerde in 1765 terug naar Dordrecht en betrok een woning aan het Hof en later aan de Houttuinen. De dichtkunst bleef Dirk bezighouden en in 1769 werd hij buitenlid van het Leids dichtkundig genootschap ‘Kunst wordt door arbeid verkreegen’ (opgericht op 11 november 1766). Het lidmaatschap werd hem op 9 mei 1771 ontnomen om niet met zekerheid bekende reden. Toen het vierde en laatste deel van De levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders en konst-schilderessen van Jacob Campo Weyerman (1677-1747) werd gepubliceerd, had Dirk daarvoor de vignetten getekend die door Reinier Vinkeles (1741-1816) werden omgezet in gravures.
Het overlijden van Apollonia in 1771 was een slag voor Dirk, maar hij vond een jaar later troost bij de weduwe Helena van der Voorn Adriaansdr (ook: Helena van der Voore) in Amsterdam. Helena had uit haar huwelijk een dochtertje, Cornelia Adriana, dat in een weeshuis was geplaatst, waarschijnlijk in Amsterdam. Ze woonden aan de Onbekendegracht, gelegen achter het huidige theater Carré. Helena en Dirk gingen op 24 april 1772 in de Oude Kerk in Amsterdam in ondertrouw. Het duurde echter nog acht jaar eer het tot een huwelijk kwam, deels door Dirks verblijf in het Beterhuis, deels door bezwaren van de familie Kuipers. Het verblijf in Amsterdam was niet van lange duur want in 1773 vertrok de familie naar Dordrecht waar in november hun dochtertje Aletta werd geboren.
Dirk kocht op 29 september 1773 van de familie Cooman voor 1400 gulden de rechten af van zijn muntersplaats bij de Munt. Vader Gerrit stond borg. Kort daarna, op 2 oktober, verkocht hij zijn muntersplaats voor 5000 gulden aan vishandelaar Anthonie van Arkel (geboren te Arkel op 2 december 1738). Dit voor die tijd aanzienlijke bedrag wisten Dirk en zijn vrouw er in twee jaar door te jagen. In zijn verzoek tot overdracht gaf hij aan ‘thans andere affaires te hebben’ en ‘niet steeds in Dordrecht te verblijven’.
In het najaar van 1777 werd Dirk in Rotterdam, nauwelijks gekleed, opgepakt wegens openbare dronkenschap. Op last van de Kamer Judicieel, geadviseerd door de regenten van het Stads Krankzinnig- en Beterhuis in Dordrecht, werd Dirk op 16 oktober 1777 voorlopig gedetineerd in het Beterhuis, voorheen Leprooshuis (het huidige Dordrechts Museum) aan de Lindengracht (thans Museumstraat). Vader Gerrit diende een rekest in bij de autoriteiten om Dirk daar vast te houden totdat er een betere oplossing was. Het plan was Dirk naar de Oost- of West-Indië te sturen, een in die tijd niet onbekende tuchtmaatregel. Zover kwam het niet. Gerrit schreef: '…. van zijn vroegste jeugd af, en gedurende zijn gehele levensloop, in allen opzigten, met de daat getoont […], geen vaste geest, maar een wispelturigen, zedenlozen, verwilderde en verkwistende aard, en denkwijzen te bezitten’. Zo kwam het, ‘… dat hij door den drank, en een wel lustig gedrag, afgemat, als buiten verstant, en ’t spoor verbijsterd geraakt’ kon worden gearresteerd. Dit was een voorbeeld van het zogenaamde ‘confinement op verzoek’: opsluiting op verzoek van familie volgens geldend recht, maar zonder proces. Dit zou nog tweemaal gebeuren en wel op kosten (142 gulden per jaar) van zijn vader en na diens overlijden van halfbroer Gerard. Dirk had er een betrekkelijk goed leven: hij verbleef in de tweede klasse, had een eigen kamer, boeken en schildersmateriaal. In 1779 werd de detentie op verzoek van de familie met een jaar verlengd. In een van zijn gedichten schreef Dirk tot zijn dood in het Beterhuis te willen blijven.
Vanuit het Beterhuis maakte Dirk plannen alsnog te trouwen met Helena. Op 22 juni 1780 werd Leendert van der Horst (geboren Dordrecht op 28 oktober 1736) benoemd tot zijn procureur. Die moest Helena - die geen zin meer had in een huwelijk - zover krijgen daarmee alsnog in te stemmen. Het huwelijk werd tenslotte in aanwezigheid van een drietal schepenen voltrokken op 6 juli 1780, dus nog gedurende zijn detentie. Toen Dirk zou worden vrijgelaten, deed zijn vader opnieuw een verzoek hem in het Beterhuis vast te houden. Deze keer werd zijn verzoek niet ingewilligd en Dirk kwam op 3 oktober 1780 vrij.
Vader Gerrit Kuipers overleed in 1784. De boedelscheiding vond plaats op 2 juni 1785. Dirk en halfbroer Gerard deelden de erfenis van bijna 12.000 gulden. Het testament bepaalde dat van het erfdeel van Dirk 2000 gulden moest worden uitgekeerd aan de Weeskamer, waarschijnlijk vanuit de gedachte dat Dirk niet in staat zou zijn om dochter Aletta te onderhouden. Dat was een juiste verwachting, want op 10 februari 1792 werd Aletta, op verzoek van Dirk en Helena zelf, aan de zorg van Dirks halfbroer, ds. Gerard Kuipers toevertrouwd. Op 24 oktober van dat jaar werd het testament op de langstlevende van Dirk en Helena gepasseerd. Dirk, Helena en Aletta verhuisden op 24 maart 1785 naar Zwijndrecht.
De erfenis werd door Dirk deels gebruikt om zijn Mijne dichtoefeningen uit te geven (1786). In deze bundel beschreef Kuipers uitvoerig de experimenten en ongelukken in de ballonvaart met ‘luchtbollen’ zoals die eerst in Frankrijk in 1785 en later ook in Dordrecht (10 maart 1786) werden uitgevoerd. Kuipers vond het idee van de ballonvaart belachelijk, modieus en blasfemisch: de plaats van de mens is op de aarde. Daarnaast beschreef Kuipers in zijn bundel uitvoerig het gedrag van de vloekende en tierende krankzinnigen, maanzieken, alcoholisten en overspeligen in het Dordtse Beterhuis. Over de bundel schreef een criticus: ‘Dirk Kuipers schijnt op zijn ouden dag de lijst der middelmatige verzenmakers der achttiende eeuw nog te hebben willen vermeerderen met de uitgave van zijne Dichtoefeningen’.
Op verzoek van halfbroer Gerard werd Dirk op 21 februari 1792 opnieuw voor twee jaar in het Beterhuis opgenomen. Eveneens op Gerards verzoek werd Dirk vervolgens op 15 februari 1794 ontslagen. Zijn vrijheid was van korte duur; er bleek geen gedragsverbetering te zijn opgetreden. Gerard, sedert 1786 predikant in Dordrecht, deed weer een verzoek om Dirk opnieuw op te sluiten. Dat werd gehonoreerd op 23 september 1794. Op 17 juli 1796 overleed Dirk tijdens zijn detentie aan ‘een water- en borstkwaal’ en werd op 20 juli ‘van de armen’ begraven.
Schilderijen
Het Dordrechts Museumbezit een drietal landschappen van de hand van Dirk Kuipers.
Enkele publicaties
Spoore ter verdediging van Nederlands eer, en glori voor vaderland-eerende dichters, nadat onze zeehelden den Engelsche admiraal Parker manmoedig hadden teruggedreven den 5den van oogstmaand 1781 (Dordrecht 1781).
Myne dichtoefeningen (Leiden 1786).
De armoede, een klaagend zangspel (Dordrecht 1788).
Bronnen en literatuur
Regionaal Archief Dordrecht, toegang: 20, inventarisnummer 1086, p. 73 en 75.
RKD Artists, 46826.
NNBW, deel 8, p. 987 -988.
Van der Aa, deel 10, p. 426-427.
R. van Eijnden en A. van der Willigen, Geschiedenis van de vaderlandschen schilderkunst (deel II, Den Haag 1979), p. 238-241.
J. Geessink, Confinement op verzoek in Dordrecht 1734-1809 (Rotterdam, doctoraalscriptie Erasmusuniversiteit 1987).
P. Breman, Dirk Kuipers (1733-1796), onverbeterlijk kunstenaar; in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman (jaargang 21, 1998).
Peter Altena, Geen sterveling deed ooit zulk een smak. Dirk Kuipers en ‘De historie en het einde der luchtbollen (1786); in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman (jaargang 21, 1998).
P. Breman, Dirk Kuipers (1733-1796). Niet anders dan droevige gevolgen; in: A. de Haas (red.), Achter slot en grendel. Schrijvers in Nederlandse gevangenschap 1700-1800 (Zutphen 2002), p. 165-174.
Auteur
Roel Leentvaar (augustus 2017)