Van de late middeleeuwen tot in de negentiende eeuw werd Dordrechts geschiedenis in hoge mate bepaald door een reeks nauw met elkaar verwante families die gezamenlijk de stedelijke regering vormden. In geen enkele andere Nederlandse stad was het begrip ‘familieregering’ zo reëel. Dit lokte al in de zeventiende eeuw veel protesten onder de burgerij uit. Tijdens de Republiek stond Dordrecht daar ook landelijk om bekend. Tal van families bleven generaties lang deel uitmaken van het stadsbestuur en huwden vele malen onder elkaar. Op de lange duur ontstond zo een onontwarbaar kluwen van verzwagerde geslachten die de macht uitoefenden en onderling verdeelden. Families als Van Beveren, Blijenburg en De Witt zijn er de bekendste voorbeelden van, maar ook andere zaten meerdere generaties achtereen in het stadsbestuur, zoals Van Beaumont, Beelaerts, Berck, Van den Brandeler, Brandwijk, Eelbo, Gevaerts, Hallincq, Van den Honert, Van Neurenberg, Onderwater, Pompe, Rees, Repelaer, De Rovere, Van den Santheuvel en Van Slingelandt.
Het meest duurzame element van dat cluster was de familie Stoop. Zij zat tot in de twintigste eeuw vrijwel ononderbroken in het stadsbestuur sinds Willem Dircksz gezegd Stoop (circa 1535-1598), houtkoper aan de Nieuwe Haven, in 1572 schepen en in 1579 burgemeester werd. Hij was een kleinzoon van Gerbrandt Dircksz, in 1508 toegetreden tot het kuipersgilde, en de zoon van Dirck Gerbrandtsz, vanaf 1527 lid van het kuipersgilde, die getrouwd was met Mariken Stoop (weduwe in 1544), een dochter van de geneesheer en schepen Mr Willem Adriaensz Stoop (circa 1475-1537). Heel het nageslacht van dit echtpaar nam moeders familienaam Stoop aan. Willem Dircksz gezegd Stoop was de eerste regent van die naam van vaderskant, maar hij had geen mannelijk nageslacht. Willems oudere broer Gerbrandt Dircksz (circa 1530-in of na 1587), kuiper en viskoper, later opzichter over de viswateren van de landsheer, was zich vanaf 1566 Stoop gaan noemen; van hem stammen de latere regenten af. Zijn zoon Dirck Gerbrandtsz Stoop (junior, circa 1552-1616), sinds 1577 lid van het houtkopers- en kuipersgilde, later conciërge (kamerbewaarder) van het stadhuis en diaken van de gereformeerde gemeente, werd in 1587 lid van de achtraad. Door in 1575 met Maria de Witt Fransdr te trouwen wier moeder een Van Beveren was, had hij zich van een band met de regeringsfamilies verzekerd. Zijn zojuist genoemde oom Willem Dircksz gezegd Stoop was eerder al getrouwd met Maria’s zuster (dus Dirck juniors tante) Cornelia de Witt. In de volgende generaties huwden de zoons uit de familie Stoop met meisjes uit vrijwel alle bovengenoemde regeringsgeslachten. Mr Dirk Hubert Stoop was op 2 mei 1702 samen met Hugo Repelaer zelfs de leider van een van de twee delegaties die voor heel het cluster regeringsfamilies een ‘contract van correspondentie’ sloten om de ambten onder elkaar te verdelen.
De laatste twee leden uit het geslacht Stoop die onder het oude bewind in de stadsregering zaten, waren zoons van belastingontvanger, schepen en veertigraad Mr Jacob Stoop Jacobsz (1718-1768): Anthony Balthasar Stoop (1751-1816), zelf ook belastingontvanger, was patriotsgezind schepen van Dordrecht, voor het laatst in het revolutiejaar 1787, waarna hij tot 1795 veertigraad bleef. Op 29 januari van dat jaar werd hij tot provisioneel representant van het revolutionaire bewind en lid van de nieuwe Dordtse municipaliteit gekozen, en twee jaar later in de Raad der Burgerij. Zijn jongere broer Abraham Adriaan Stoop (1755-1811), lid van de oudraad en schepen tot 1786, werd in de Bataafs-Franse Tijd, in 1808, opnieuw lid van de Dordtse vroedschap, tot zijn overlijden. Hun moeder was een Repelaer en Anthony Balthasar en zijn twee broers trouwden met meisjes uit de families Rees, Pompe en Onderwater. Onder het nieuwe koninkrijk vonden de Stoops hun plaats in de Dordtse raad terug. De oudste zoon van Anthony Balthasar, Mr Cornelis Gilles Ocker Stoop (1785-1855) als gemeenteraadslid, tevens vrederechter van Dordrecht en diens volle neef Mr Mattheus Philippus Stoop (1788-1829) als maire van het aangrenzende Dubbeldam.
Tot ver in de negentiende eeuw kreeg geen enkel lid van de familie Stoop echter meer dan lokale bekendheid. Zij signaleerden zich ook niet door bijzondere daden of uitzonderlijke machtsposities, vielen niet op in de gewestelijke vergaderingen en vervulden geen diplomatieke missies. De Stoops waren een van die geslachten die de hechte sokkel van de plaatselijke elite vormden, een steunpilaar van het republikeinse bewind. In tegenstelling tot veel andere regeringsgeslachten waren de Stoops niet Oranjegezind maar steunden zij de vernieuwingsgezinden in de patriottentijd en vervolgens in de Bataafs-Franse Tijd. Wel hadden zij een groot standsbewustzijn: bij de begrafenis van burgemeester Jacob Stoop Abrahamsz (1669-1757) in de Grote Kerk, een van de machtigste regenten van Dordrecht, die tevens schout was geweest, reden maar liefst tien koetsen meer mee dan de stedelijke regelgeving toestond en moest daarvoor de hoogste boete worden betaald. Bij de begrafenis van zijn jonge vrouw Petronella Sophia Berck in de Augustijnenkerk, op 31 juli 1699, gingen ‘’t huijs met rou, 6 slepen en wapenbort’ in de rouwstoet mee.
De afstammelingen van stamvader Dirck Gerbrantsz Stoop (junior) moeten hun vermogen aanvankelijk in de voor Dordrecht zo belangrijke en winstgevende houthandel hebben verdiend. Zijn zoon Jacob (1587-in of na 1668) was in 1617 clerck van de thesaurier, in 1639 schepen en later lid van de oudraad. Dircks kleinzoon Mr Nicolaes Stoop Jacobsz (1620-1694), meermaals burgemeester vanaf 1674, werd in 1656 lid van het grootkoopmansgilde, evenals diens jongere broer burgemeester Abraham Stoop Jacobsz (1625-1713). Ze zullen dus nog in de houthandel actief zijn geweest. Nicolaes verwierf in 1684 de buitenplaats het Huis te Dubbeldam, later in het bezit van zijn zoon Willem en in 1750 door diens zoon Nicolaes verkocht aan Dr Abraham Tersier. Al spoedig werd het, zoals bij andere regentengeslachten, gebruikelijk dat de zonen rechten gingen studeren en te Leiden of in het goedkopere Harderwijk promoveren alvorens een geijkte loopbaan in de stedelijke ambten te volgen. Dit naast hun eigenlijke broodwinning, die op uiteenlopende terreinen kon liggen: de handel, de advocatuur, de publieke ambten of de stedelijke financiën.
Verscheidene Stoops waren ontvanger van gewestelijke en/of stedelijke belastingen, zoals Mr Dirk Hubert Stoop Nicolaeszn (1658-1731), vele malen burgemeester en eigenaar van de buitenplaats Kilzigt, terwijl van zijn twee oudere broers Jacob (1653-1685) lid van de oudraad was en Mr Willem Stoop (1656-1701) schout van Dordrecht. Zowel Willem als Jacob was met een dochter van het echtpaar Cornelis Pompe van Meerdervoort en Alida van Beveren getrouwd. Van hun oom Abraham Stoop Jacobsz, sinds 1656 ontvanger van de penningen voor de oorlog en in 1697-1699 burgemeester, stammen de in de negentiende eeuw geadelde takken Stoop af.
Door de verwerving van heerlijkheidsrechten, verbonden aan het bezit van landgoederen, verzekerden de niet geadelde Stoops zich van een plaats in het Nederlands patriciaat. Ook nadat de grondwetsherziening van 1848 de heerlijke rechten definitief had afgeschaft, bleef het bezit van een ambachtsheerlijkheid een eretitel die de bezitter sociale distinctie bracht. Mr Adriaen Stoop (1715-1771), zoon uit het tweede huwelijk van burgemeester Mr Jacob Stoop Abrahamsz (1669-1757), was al in het bezit van de heerlijkheid Brandwijk en Gijbeland en erfde in 1745 van zijn schoonmoeder Onderwater het huis De Onbeschaamde in de Wijnstraat. Net als zijn vader voerde hij een grote staat; bij zijn begrafenis in de Augustijnenkerk op 15 oktober 1771 gold ook voor hem ‘de hoogste boete met een waapen, thien koetse extra, te luyen van elff uure tot halff twee’. Johannes Adrianus Stoop (1791-1830), de tweede zoon van Anthonie Balthasar, werd na de Franse Tijd heer van Strijen en burgemeester aldaar. Zijn jongere broer Jacobus Mattheus Stoop (1800-1874) volgde hem op als burgemeester van Strijen, terwijl diens zoon Pieter Cornelis Stoop (1838-1892) heer van Goudswaard en burgemeester van Zevenhuizen, Bleiswijk en Moerkapelle werd en zijn kleinzoon, de notaris Germain Jacques Stoop (1878-1963), heer van Oudshoorn. Civiel ingenieur Jhr Paulus Tieman Maria Stoop (1878-1943), een achterkleinzoon van Anthony Balthasar, werd heer van Hillegersberg.
In de negentiende eeuw werkten vele Stoops in het bankwezen, bij de rechtspraak en in diverse overheidsdiensten, maar ook met veel succes in de handel en de industrie, als ingenieur of als directeur van grote bedrijven. François Stoop (1789-1846), de oudste zoon van Anthonie Balthasar, was mede-eigenaar van de suikerraffinaderij Den Raapkoek in de Boomstraat terwijl zijn vrouw Anna Cornelia Gerarda ’t Hooft de brouwerij De Oranjeboom aan de Groenmarkt van haar vader erfde. Hun zoon Adriaan Stoop (1818-1888) was de oprichter van het kassiersbedrijf firma Stoop & Rens. Onder diens zoon François Stoop (1850-1912) werd in 1888 de bankiersfirma Stoop & Zoon opgericht in het pand Wijnstraat 239. In 1905 liet hij een nieuw gebouw in Overgangsstijl neerzetten naar ontwerp van architect H.A. Reus; in 1916 werd het door Eduard Cuypers uitgebreid. Samen met de firma werd het gebouw, nu een Rijksmonument, in 1919 overgenomen door De Twentsche Bank. François Stoop werd ook medebestuurder van NV Dordtsche Petroleum Industrie Maatschappij, waarvan zijn eigen zoon Ir Adriaan Stoop (1879-1949), in 1921 in de adelstand verheven, vervolgens directeur werd.
Vanaf het begin van het nieuwe koninkrijk werden tal van oude regeringsfamilies door koning Willem I en zijn opvolgers in de adelstand verheven, om de oude elite met het nieuwe koninkrijk te verzoenen. De Stoops, die tot de critici van het oude Oranjebewind konden worden gerekend, moesten daar vele decennia op wachten. Ook in andere opzichten weken zij soms van de geldende normen af. Zo had het Dordtse raadslid en vrederechter Cornelis Gilles Ocker Stoop al negen kinderen voordat hij in 1833 met hun moeder Josina Theodora Kuyzer trouwde. Eerst tussen 1891 en 1935 werden na elkaar enkele afzonderlijke takken Stoop geadeld met het predicaat jonkheer. Als eerste werd bij koninklijk besluit van 19 november 1892 Pieter Anthony Jacob Stoop (1829-1899), heer van Strijen, met zijn nageslacht in de adelstand verheven. De kinderen van zijn oudste broer François echter pas in 1921; onder hen Adriaan Stoop (1879-1949), directeur van de Dordtsche Petroleum Industrie Maatschappij. Verscheidene takken van het kinderrijke geslacht Stoop bleven echter van adelsverheffing uitgesloten. Daaronder de tak waartoe de oprichter en eerste directeur van de Dordtsche Petroleum Industrie Maatschappij behoorde, Ir Adriaan Stoop (1856-1935), achterkleinzoon van Anthony Balthasar Stoop. Opnieuw in tegenstelling tot veel oude regeringsgeslachten, die uitwaaierden over het land, bleven vele Stoops Dordrecht heel lang trouw. Notaris en Statenlid Mr Dirk Willem Stoop (1821-1897), een zoon van Johannes Adrianus, heer van Strijen, was van 1871 tot 1883 een invloedrijke wethouder van Dordrecht. Zijn beleid heeft in het bijzonder het aanzien van de buurt rond het station bepaald. Bankier François Stoop (1850-1912) was in 1902 een van de initiatiefnemers van de bouw van het ziekenhuis van de Vereeniging tot Ziekenverpleging aan de Koningin Wilhelminastraat. Zijn nazaten financierden ook de nieuwbouw van deze instelling aan de Ceramstraat in 1916.
Tot de bekendste leden van het geslacht behoort de arts Dr Theodoor Stoop (1861-1933). Hij was een broer van de zojuist genoemde bankier François (1850-1912) en van Mr Jacob Cornelis Stoop (1867-1939), bankier en secretaris van de Kamer van Koophandel te Dordrecht, en van twee ingenieurs en directeuren van de Dordtsche Petroleum Maatschappij, Ir Adriaan (1856-1935) en Ir Johan Anthony Stoop (1858-1931). Een andere broer was kassier in Amsterdam en nog twee broers werden bankier in Londen. In 1901 kwam Theodoor Stoop als eerste SDAP-er in de Dordtse gemeenteraad. Hij verwierf grote faam in de stad om zijn sociale bewogenheid. Opmerkelijk is dat rond 1900 vijf broers Stoop uit een gezin van elf kinderen in Dordrecht op drie heel verschillende terreinen een vooraanstaande rol hebben gespeeld en de toekomst van de stad mede hebben bepaald. In 1909 werden in opdracht van vier van hen, namelijk François (Dordrecht), Frederik Cornelis (Byfleet, Surrey), Johan Anthony (Dordrecht) en Adriaan Stoop (Bloemendaal), drie gebrandschilderde glas-in-lood ramen in de Jeruzalemskapel van de Grote Kerk aangebracht. Naast het gehelmde wapen Stoop (hierbij afgebeeld) beelden ze de Sint Elisabethsvloed van 1421, de grote stadsbrand van 1457 en de verrassing van Dordrecht in 1481 tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten uit. Ze getuigen van het Dordtse zelfbewustzijn van de familie Stoop en hun duurzame betrokkenheid bij de stadsgeschiedenis sinds hun oudst bekende voorvader Adriaen Stoop Willemsz (circa 1440-vóór 1493), de vader van bovengenoemde Mr Willem Adriaensz Stoop, Dordts Jeruzalemvaarder was geweest.
Literatuur
Balen, II, p. 1243-1249.
De oudste generaties zijn aangevuld en gecorrigeerd door André den Haan in: http://www.uwstamboomonline.nl/passie/sites/index.php?mid=220596&kid=2147&pagina=tekstpagina
W.A. van Rijn, De oudere generatiën van het geslacht Stoop, in: De Nederlandsche Leeuw, 47 (1929), p. 59-60.
Nederland’s Patriciaat, 32 (1946), p. 247-270.
J.P. van Dalen, E.H.A.H. Palmen, M.J. Platt-de Kiewit en H.D. de Prieëlle-Bunk, De magistraat van Dordrecht. Een prosopografisch onderzoek naar het stadsbestuur van Dordrecht 1572-1813 in het kader van het project Stadsgeschiedenis van Dordrecht (Dordrecht 1995), p. 119-123, 149.
Geschiedenis van Dordrecht van 1572-1813 (Hilversum 1998), p. 26, 70.
Geschiedenis van Dordrecht van 1813-2000 (Hilversum 2000), p. 50, 57, 150, 238.
Nederland’s Adelsboek, 94 (2009), p. 79-112 (état présent).
Auteur
Willem Frijhoff (oktober 2015)