Gerrit Kuipers
Gerrit Kuipers werd gedoopt in Dordrecht op 8 oktober 1706. Hij overleed aldaar op 14 maart 1784. De begrafenis vond plaats in de Dordtse Grote Kerk op 20 maart. Hij was de zoon van Dirk Kuipers en Aafje Pieters (waarschijnlijk allebei niet afkomstig uit Dordrecht).
Op 5 november 1731 trad Gerrit in Dordrecht in het huwelijk met Aletta, Aaltje of Aeltie Coomans of Kooymans (begraven in de Dordtse Grote Kerk op 4 februari 1744). Zij was een dochter van Dingeman Coomans en Elsje Jacobs Garrenee (overleden te Dordrecht op 5 januari 1761). Uit het huwelijk van Gerrit en Aletta werden drie kinderen geboren: de latere schilder en dichter Dirk Kuipers (Dordrecht 16 mei 1733- Dordrecht 17 juli 1796), en twee meisjes die nog in hun geboortejaar overleden: Elsje (Dordrecht 1738) en Jacoba (Dordrecht 1739). Na het overlijden van Aletta trad Gerrit in Dordrecht op 24 januari 1745 voor de tweede maal in het huwelijk en wel met Johanna van de Graeff (begraven in de Grote Kerk te Dordrecht op 23 augustus 1748). Uit dit tweede huwelijk twee kinderen:
- Aletta, (geboren in Dordrecht op 11 juni 1747 en daar in datzelfde jaar overleden)
- Gerard, de latere predikant en oriëntalist (Dordrecht 16 augustus 1748-Dordrecht 11 juli 1815). Johanna overleed binnen een week na de bevalling in het kraambed.
Op 26 juli 1750 trad Gerrit in Dordrecht voor de derde maal in de echt, nu met Maria van Opstal (gedoopt te Dordrecht op 15 mei 1706, begraven in de Dordtse Grote Kerk op 6 juni 1776). Uit dit huwelijk geen nakomelingen. Maria was de dochter van Adriaan van Opstal (uit Tilburg) en Martijntje van Northorn (afkomstig uit Tiel, overleden te Dordrecht op 13 augustus 1737), die in Dordrecht in ondertrouw waren gegaan op 25 juni 1702.
Gerrit Kuipers begon zijn loopbaan jong als matroos. Hij werkte enige tijd als muntersknaap en later als munter bij de Munt van Holland aan de Voorstraat in Dordrecht. Hij wist zich door zelfstudie te ontwikkelen tot een aanzienlijk kenner van de wijsbegeerte en de natuurwetenschappen. Kuipers gaf openbare voordrachten in Dordrecht die hogelijk werden gewaardeerd door de ontwikkelde burgerij. Ook wetenschappers woonden zijn colleges bij en hij werd door hen erkend en gewaardeerd. In 1755 bracht hij het tot ‘hoofdgaarder van ’s lands gemeene middelen’ (belastingontvanger). Met zijn oudste zoon Dirk had Gerrit in toenemende mate problemen wegens diens alcoholisme en verkwistend gedrag.
Al jong werkte Gerrit als matroos ter koopvaardij. Hij maakte drie lange reizen. Een reis naar het Caraïbisch gebied en Mexico en twee reizen naar Oost-Indië. De tijd aan boord doodde hij door het lezen van de Romeinse schrijver, politicus en letterkundige Plinius de Jongere (ca. 61- ca. 113) en het bestuderen van de sterrenhemel. Hij was intelligent, nieuwsgierig en leergierig van aard en beschikte over een uitmuntend geheugen. Een stuurman leerde hem de stuurmanskunst en het navigeren op de sterren. Tijdens zijn reizen beleefde hij vele avonturen: zijn schip werd door Spanjaarden aangevallen, hij maakte muiterij mee en kreeg het aan de stok met piraten. Deze avonturen werden deels beschreven in een lang gedicht van zijn leerling Abraham Veldhoven (Dordrecht 18e eeuw). Veldhoven droeg dit bijzondere dichtwerk aan Kuipers op. Diens Dichtkundige bespiegelingen over de aarde, den mensch en den starrenhemel, verscheen in 1773 in Dordrecht en beleefde meerdere drukken.
Na terugkeer in Nederland vestigde hij zich in zijn geboortestad Dordrecht aan de Heermanssuisstraat (tegenwoordig: Heer Heymansuysstraat) en kreeg kennis aan de in diezelfde straat woonachtige Aletta Coomans, een meisje van goeden huize. Alette bezat via haar broer Cornelis Coomans (overleden te Dordrecht op 26 juli 1746) een erfelijke muntersplaats in de Munt van Holland aan de Voorstraat. In 1731 leidde Cornelis Coomans zijn toekomstige zwager in als knaap. Na het overlijden van Cornelis in 1746 (Aletta was al in 1744 overleden), vererfde de muntersplaats naar Catharina Coomans, de jongere zuster van Aletta en Cornelis. Op 27 december 1746 verkreeg Gerrit deze muntersplaats en legde de eed en de proef af. Deze betrekking verkreeg hij dus via zijn schoonfamilie.
Gestimuleerd door muntmeester Otto Buck (1695-1771) en arts en dichter Johannes Eusebius Voet (1706-1778) bestudeerde Gerrit de wijsbegeerte en de wis- en natuurkunde. Hij maakte grote vorderingen. Arnold Marcel (1672- 1748) wijsgeer, wis- en natuurkundige en vaardig lenzenslijper, had in Dordrecht regelmatig openbare lessen gegeven over de natuurwetenschappen. Na het overlijden van Marcel, stelden Buck en Voet aan Gerrit voor deze traditie voort te zetten en lezingen te verzorgen. Kuipers gaf vervolgens jarenlang in de wintermaanden op maandag- en dinsdagavonden ‘collegien in de physica’. In een cyclus van vijf à zes jaar behandelde Kuipers ‘den ganschen kring der natuurkundige wetenschappen’. Zijn voordrachten hadden een min of meer vaste opbouw. Hij begon meestal met het bespreken van een wijsgerige kwestie of met mededelingen over nieuwe ontdekkingen of uitvindingen. Met proefnemingen en demonstraties illustreerde hij de meer systematische onderdelen van zijn colleges. Kuipers deed proeven met behulp van het uitgebreide instrumentarium waarover hij de beschikking had. Volgens getuigen was hij een meeslepend spreker. Zijn voordrachten werden door vele aanzienlijke ingezetenen van Dordrecht bijgewoond, maar ook door geleerden, die zonder uitzondering zijn grote kennis erkenden en hem hoogachtten.
Kuipers beperking lag in zijn gebrek aan talenkennis en in zijn gebrekkige uitspraak van vreemde woorden. Dit, samen met zijn onmiskenbare Dordtse tongval, wekte aanvankelijk de lachlust van zijn gehoor, maar hij beheerste zijn stof zo uitstekend en was zo’n enthousiast en meeslepend spreker, dat men het lachen al snel naliet. Hij ondervond waardering in brede kring. Abraham Veldhoven schreef in zijn dichtbundel: ’Onder de aangenaamheden welke ik in deze stad gevonden heb, is dat ook een der voornaamsten, dat ik de eer gehad hebbe de zielstrelende lessen (van Gerrit Kuipers) aan te horen. Hoe veel voordeel ik hierdoor ontvangen hebbe, zal uit deze dichtkundige bespiegelingen blijken’. Kuipers was bevriend met en werd gewaardeerd door de Utrechtse hoogleraar en latere rector magnificus van deze universiteit, Pieter van Musschenbroeck (1692-1761). De Dordtse boekhandelaar en dichter Pieter van Braam (1740-1819) tenslotte, hield op 12 november 1816 een lofrede tot Gerrits nagedachtenis voor het nog steeds bestaande Dordtse letterkundig genootschap 'Diversa sed Una' ('verschillend maar één').
Gerrit werd op 3 oktober 1755 benoemd tot ‘hoofdgaarder van ’s lands gemeene middelen’. Hij werd belastingontvanger van de accijns op onder meer wijn en tabak, een betrekking met aanzien en een goed inkomen. Hij ontving 1,5 % van de ontvangsten. Deze benoeming stelde hem in staat zijn muntersplaats aan zijn zoon Dirk over te dragen. Aan zo’n plaats was een aantal privileges verbonden, waaronder vrijdom van bepaalde belastingen en verplichtingen. Gerrit was door deze benoeming in staat aan Dirk geld te lenen, borg voor hem te staan bij financiële transacties en na 1777 Dirks verblijf in de tweede klasse van het Dordtse Kranzinnig- en Beterhuis te betalen. Ook kon hij Gerard, zijn tweede kind uit zijn tweede huwelijk, laten studeren. Gerard doorliep de Latijnse school te Wageningen en studeerde daarna vanaf 1767 theologie in Utrecht, en promoveerde aldaar.
In 1777 bereikten de problemen rond zijn oudste zoon Dirk een climax. Na in Rotterdam te zijn opgepakt wegens openbare dronkenschap, werd Dirk op last van justitie in het Dordtse Stads Krankzinnig- en Beterhuis (het huidige Dordrechts Museum) gedetineerd. Voor Dirk zou vrijkomen, deed Gerrit bij de justitiële autoriteiten het verzoek om Dirk vast te houden. Dit zogenoemde ‘confinement op verzoek’ werd gehonoreerd. Gerrit diende vervolgens wel de kosten van Dirks verblijf in de 'luxe' tweede klasse aldaar te betalen.
Toen Gerrit in 1784 op 77-jarige leeftijd overleed, was er een aanzienlijke nalatenschap. Dirk en zijn halfbroer Gerard ontvingen elk bijna 6000 gulden. Zijn begrafenis op 20 maart 1784 ‘met twee extra koetsen’ vond plaats vanuit zijn woonhuis aan de Groenmarkt. De Grote Kerk was zijn laatste rustplaats.
Literatuur
NNBW, deel 8, kolom 987-988 (Van Dalen).
Van der Aa, deel 10, p. 426-427.
G.D.J. Schotel, Kerkelijk Dordrecht, eene bijdrage tot de geschiedenis der vaderlandsche hervormde kerk sedert het jaar 1572 (deel 2, Utrecht 1845).
W. Dolk, Het serment van de Munt van Holland te Dordrecht; in: Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie (deel V, 1951), p. 119-171.
P. Breman, Dirk Kuipers (1733-1796), onverbeterlijk kunstenaar; in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman (jaargang 21, 1998).
P. Breman, Dirk Kuipers (1733-1796). Niet anders dan droevige gevolgen; in: A. de Haas(red.), Achter slot en grendel. Schrijvers in Nederlandse gevangenschap 1700-1800 (Zutphen 2002), p. 165-174.
Auteur
Roel Leentvaar (augustus 2017)