Henricus Maria (Harry) Evers
Henricus Maria Evers (roepnaam Harry) werd op 20 mei 1918 in Tilburg geboren en overleed op 8 december 1991 te Veldhoven. Zijn vader is onbekend. Zijn moeder was Maria Huberta Catharina Anna Evers (Tilburg 7 december 1899). Zij was een dochter van Antonius Hubertus Evers (‘s-Hertogenbosch 12 november 1870) en van Cornelia Maria Hollanders (Oosterhout 15 september 1872). Zijn moeder erkende haar zoon formeel op 6 juni 1918. Zij trad op 20 april 1927 in het huwelijk met Antonius Klomp (Tilburg 17 april 1880-Tilburg 22 januari 1928). Na het overlijden van Antonius hertrouwde zij op 5 november 1934 te Tilburg met Cornelius Leonardus Hendricus Hilker (Tilburg 8 februari 1893-Tilburg 18 maart 1966).
Harry Evers trad op 2 mei 1942 in Tilburg in het huwelijk met pedicure Josephina Petronella Cornelia Ooms (Tilburg 4 maart 1919). Uit dit huwelijk geen nakomelingen. Josephina was een dochter van Petrus Ludovicus Ooms, koperslager (Heusden 25 februari 1875-Tilburg 12 februari 1963) en van Anna Maria Wilhelmina Barben (Tilburg 17 november 1887-Tilburg 8 juli 1951). Het huwelijk van Harry en Josephina werd op 19 mei 1958 ontbonden. Uit een tweede huwelijk met Sandrina Petronella Alida Oung (29 januari 1920-Gouda 17 januari 2010), dat op 29 januari 1960 werd gesloten in Den Haag, werd een zoon geboren (verdere gegevens niet openbaar).
Harry Evers was een buitenechtelijk kind en werd deels opgevoed door zijn grootouders in een katholiek milieu. Die vestigden zich rond 1927 in Antwerpen. Daar bezocht hij de middelbare school. Hij behaalde er het diploma Hogere Handelshumaniora, ongeveer vergelijkbaar met de havo. Aan de Antwerpse Academie Merksem voor Muziek, Woord en Dans, niet te verwarren met het Koninklijk Conservatorium Antwerpen, behaalde hij het diploma pianospel. In Antwerpen sloot hij zich aan bij de Vlaamse Studentenbeweging. Deze beweging kende vele schakeringen, maar duidelijk is dat rechts-nationalisme en Vlaamse emancipatie daar centraal stonden.
In oktober 1937 keerde Evers terug naar Nederland om zijn dienstplicht te vervullen. Hij tekende voor vijf jaar en bracht het tot sergeant bij de verbindingsafdeling van het 6e Regiment Infanterie (6 R.I.) gelegerd in de Chassékazerne in Breda. Dit regiment was in de meidagen van 1940 actief aan de Brabantse zijde van de Moerdijkbruggen waar hevige strijd werd geleverd. Evers nam deel aan de gevechten rond Zevenbergschen Hoek en kwam na de capitulatie van 15 mei 1940 in Zeeland terecht waar nog door Nederlandse, Belgische en Franse troepen werd doorgevochten tot 27 mei, waarna tenslotte ook Zeeland capituleerde. Evers kreeg op 15 juli 1940 ontslag uit de militaire dienst. Hij meldde zich vervolgens bij de Opbouwdienst (later de Nederlandse Arbeidsdienst genoemd), een initiatief van de rijkscommissaris van Nederland Arthur Seyss Inquart (1892-1946). Deze organisatie diende er mede toe de ontmanteling van het Nederlandse leger te faciliteren. Doel was voorts vorming in het nationaalsocialistische gedachtengoed.
Evers bleef maar kort bij de Opbouwdienst, want in augustus 1940 trad hij zoals veel gedemobiliseerde militairen in dienst bij de politie. Hij werd als agent tweede klasse geplaatst bij de Gemeentepolitie Dordrecht waar hij aanvankelijk straatdienst deed. Evers was nooit lid van de NSB, maar wel van het nationaalsocialistisch Rechtsfront, een overkoepelende standsorganisatie van de NSB voor politie en mensen die een rol speelden bij de rechtspraak; een corporatieve instelling naar fascistisch model. In het najaar van 1941 werd hij aangesteld als rechercheur bij de Economische Dienst, Afdeling Prijsbeheersing. Destijds waren voor bepaalde producten van overheidswege prijzen vastgesteld, vooral voor levensmiddelen. Deze afdeling moest toezien op de naleving daarvan.
In 1942 woonde Evers in een pension aan de Krispijnseweg 45rood. Na zijn huwelijk op 2 mei 1942 met Josephina P.C. Ooms vestigde Evers zich op het adres Herradesstraat 40. Evers werkte bij de Afdeling Prijsbeheersing korte tijd samen met zijn collega Theo Lukassen (Elten (D) 3 oktober 1898-1970). Medio september 1942 kreeg Lukassen van de Sicherheitsdienst in Rotterdam opdracht om een politieke dienst te formeren. Deze gold niet alleen voor Dordrecht, want alle steden van enige betekenis kregen de opdracht tot het samenstellen van zo’n gevreesde en gehate politieke politieafdeling. Omdat nog een tweede pro-Duitse Dordtse politieman moest worden aangewezen voor deze dienst noemde Lukassen de naam van Evers, omdat hij immers lid was van het Rechtsfront. Op 19 oktober 1942 traden Evers en Lukassen toe tot de politieke politie.
Al snel bleek waarom de bezetter de oprichting van een politieke afdeling afdwong. Zij hadden voor het ophalen van de Joden betrouwbare en volgzame politiemannen nodig. Aan de driedaagse Jodenrazzia op 9, 10 en 11 november 1942 namen Evers en Lukassen actief deel. ‘s Avonds vierden ze met een tiental rechercheurs van de Rotterdamse politieke dienst (Groep 10), die in Dordrecht kwam assisteren, in aanwezigheid van vrouwen en onder het genot van veel sterke drank het ‘succes’ van die dag in de woningen, waaruit ze eerder die dag de Joodse bewoners hadden weggevoerd.
Nadat Lukassen in augustus 1943 wegens een buitenechtelijke relatie naar de politieke dienst van het Schiedamse politiekorps was overgeplaatst, werd Arie den Breejen (1898-1964) de directe collega van Evers bij de politieke politie. Samen waren ze betrokken bij talloze arrestaties van onderduikers, verzetsmensen, Joden en van zogenoemde ‘Jodenbegunstigers’, waarbij ze niet schuwden om (Joodse) bezittingen in eigen zak te steken en arrestanten onder druk te zetten om andere, ondergedoken Joden te verraden. Daarnaast streken ze ook het zogenaamde kopgeld of bloedgeld, zoals Evers het zelf noemde, op. Voor elke opgepakte Jood werd namelijk een bepaald bedrag uitgekeerd.
Het dossier Evers in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging bevat veel getuigenverklaringen met betrekking tot het virulent antisemitisme van Evers. Dat bleek volgens getuigen zowel uit zijn woorden als uit zijn daden: op 15 november 1943 deed Evers met Den Breejen en een drietal Duitse Feldgendarmes een inval in het huis van serveerster Johanna Geertruida Wigman aan de Riedijk bij wie het Joodse meisje Mietje Viskoper was ondergedoken. De mannen haalden alles overhoop en vonden haar. 'Kom hier smous, het stikhok moet je in!' zou Evers geroepen hebben. Mietje rende weg en vluchtte op de Riedijk een café binnen. De Feldgendarmes wilden het meisje laten lopen, maar Evers verscheen met getrokken pistool en nam het kind weer mee. De waard protesteerde, maar werd door Evers bedreigd. Dit is een van de vele getuigenverklaringen uit het dossier.
Vanwege zijn functie bij de politieke politie zag de illegaliteit in Evers een belangrijke informant. Dordtenaar Max van Pelt die Evers vanuit het leger kende en zelf in Dordrecht de verzetsgroep de 17de Divisie had opgericht, probeerde hem tevergeefs in te lijven bij zijn groep. Andere verzetslieden bleken wel succes te hebben. Huibert Verspuij en rentmeester Pieter Bakker verklaarden via Evers veel waarschuwingen ontvangen te hebben over aanstaande arrestaties. Om de samenwerking met het verzet te kunnen realiseren, moest nog wel eerst de grondlegger en topman van het Dordtse verzet Sytze Roelof Beinema (1894-1944) aan de kant worden gezet, want hij wilde niets met Evers te maken hebben. Via een anonieme tip, waarop een inval in een pand waar een zangvereniging repeteerde volgde en waarbij Evers en Den Breejen prominent betrokken waren, viel de naam van Beinema. Pas na een derde keer zijn huis doorzocht te hebben vonden ze voldoende bezwarend materiaal om hem op te pakken. Vrijwel direct hierna namen P.L. Kooiman (1919-1990) en K. van Loon (1903-1984) de topposities binnen het Dordtse verzet over. Beinema werd op 11 augustus 1944 in kamp Vught gefusilleerd.
Ondanks de samenwerking met het verzet deed Evers nog steeds zijn uiterste best om Joden, onderduikers en verzetsmensen te (helpen) opsporen en te arresteren. Zo speelde hij bijvoorbeeld ook een rol bij de arrestatie van het verzetsechtpaar Dina Barendregt (1924-2015) en Jan Kloos (1919-1945) en zo waren er meer. Direct na de bevrijding kreeg Evers een functie binnen de Binnenlandse Strijdkrachten en werd zelfs benoemd tot hoofd van het plaatselijke Bureau Nationale Veiligheid (voorloper BVD, later AIVD), terwijl zijn directe collega’s van de politieke politie, Lukassen en Den Breejen, in interneringskampen werden opgesloten.
Na heftige kritiek vanuit de bevolking en vanuit een deel van het Dordtse verzet werd onder andere door een speciaal geformeerde commissie de rol van Evers tijdens de bezetting onderzocht, waarna hij tot drie keer toe werd gerehabiliteerd. Omdat desondanks de kritiek aanhield, werd Evers half februari 1946 gearresteerd. Nadat de met het onderzoek belaste rechercheur bijna driehonderd getuigen had gehoord, werd Evers op 10 maart 1948 door het Bijzonder Gerechtshof in Den Haag veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest. Evers ging in hoger beroep en werd door de Bijzondere Raad voor Cassatie in ’s-Hertogenbosch, dat diende in februari 1950, veroordeeld tot drieënhalf jaar gevangenisstraf.
Opnieuw wogen de ‘goede’ daden zwaarder dan de ‘slechte’. Evers had volgens de uitspraak met name in het jaar 1944 in grote mate zeer belangrijke diensten bewezen aan de Nederlandse zaak, waarbij hij levensgevaar niet schuwde. Volgens het oordeel was niet gebleken dat hij op eigen initiatief personen zou hebben gearresteerd. Daarom vond de rechtbank een betrekkelijk geringe straf voor de voormalige politieke politieman voldoende. Het feit dat ten minste 77 van de door Evers gearresteerde personen, onder wie 67 Joden, in de (vernietigings)kampen werden vermoord of op een andere wijze om het leven kwamen, was dus niet voldoende voor een hogere straf.
Evers pakte na zijn vrijlating de draad weer op. Hij keerde niet meer terug naar Dordrecht. Eerst zou hij zich in Den Haag en later elders in Nederland hebben beziggehouden met de handel in motoren. Mensen die hem hebben gekend beschreven hem als iemand die graag tijdens gesprekken en debatten in het middelpunt stond. Zijn rijzige gestalte zal hierbij versterkend hebben gewerkt. Op 8 december 1991 overleed Evers in Veldhoven. Volgens diverse familieleden was hij in zijn toenmalige woonplaats tot rust gekomen was.
Bronnen en literatuur
Nationaal Archief, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging 748: Harry Evers.
K. van Loon, Verzet in en om Dordt (1947).
G.J. de Vries, De balans van verzet in en om Dordt (Dordrecht 1981).
S. van der Zee, Vogelvrij. De jacht op de joodse onderduiker (Amsterdam 2010).
A. van Liempt en J.H. Kompagnie, Jodenjacht. De onthutsende rol van de Nederlandse politie in de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2011).
F. van Riet, De Dordtse affaire (2022).
Auteur
Roel Leentvaar en Frank van Riet (januari 2023)