Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken om een optimale gebruikerservaring te bieden. Je kunt je voorkeuren aanpassen.

Deze cookies zorgen ervoor dat de website naar behoren werkt. Deze cookies kunnen niet uitgezet worden.
Deze cookies zorgen ervoor dat we het gebruik van de website kunnen meten en verbeteringen door kunnen voeren.
Deze cookies kunnen geplaatst worden door derde partijen, zoals YouTube of Vimeo.
Deze cookie stellen onze advertentiepartners in staat om doelgerichter informatie te kunnen aanbieden.

Door categorieën uit te zetten, kan het voorkomen dat gerelateerde functionaliteiten binnen de website niet langer correct werken. Het is altijd mogelijk om op een later moment de voorkeuren aan te passen.

Hermanus Johannes de Graaf

08-07-1840 (Leiden) — 29-01-1913 (Dordrecht)
Portret van Hermanus Johannes de Graaf.

Foto H.J. Tollens

Portret van Hermanus Johannes de Graaf

Regionaal Archief Dordrecht

Geboren te Leiden op 8 juli 1840. Overleden te Dordrecht op 29 januari 1913. Hij was de oudste van drie kinderen geboren uit het op 11 juli 1839 in Leiden gesloten huwelijk van Nicolaas Hermanus de Graaf, commissionair in effecten (Leiden 5 mei 1814-?) en Geertruida Wilhelmina van der Spruyt (Leiden 3 april 1820-Leiden 13 oktober 1846).

Huwelijk te Leiden op 11 september 1866 met Maria Catharina Schade van Westrum (Leiden 23 oktober 1842-Heemstede 8 november 1926). Zij was een dochter van Antonius Johannes Schade van Westrum, fabrikant van linten (Amsterdam 6 april 1795-Leiden 1 november 1864) en van Maria Gijsberdina Francisca Rouscher (Leiden 6 juli 1802–Leiden 10 maart 1870). Uit het huwelijk van Hermanus Johannes en Maria Catharina drie kinderen:
- Geertruida Wilhelmina (Dordrecht 14 november 1867–Haarlem 18 maart 1953), ongehuwd
- Antonius Johannes (Dordrecht 29 januari 1869-Ede 25 maart 1925), trouwt 19 juli 1899 te Dordrecht met Johanna Clasina Françoise den Bandt
- Nicolaas Herman (Dordrecht 20 februari 1872-?), trouwt 21 september 1898 te Deventer met Gerhardina Johanna Helena Ankersmit, scheiding te Zwijndrecht 23 december 1905, emigreert daarna naar de Verenigde Staten van Amerika

Hermanus Johannes de Graaf, stammende uit een familie van wolhandelaren van hervormde huize, besloot al op jonge leeftijd om medicijnen te gaan studeren. Na zijn afstuderen vertrok hij voor enige maanden naar het buitenland om zich vervolgens in 1866 als hoofd van de geneeskundige dienst van het Choleraziekenhuis in Dordrecht te vestigen. Na de sluiting van het ziekenhuis bleef hij er wonen en werd er huisarts, een praktijk die hij tot in 1912 zou uitoefenen. De Graaf zette zich zijn gehele leven in voor de medemens en nam deel aan veel sociaaleconomische initiatieven. Hij vervulde daarmee een vooraanstaande rol in het Dordtse maatschappelijke en sociaal-culturele leven in de laatste drie decennia van de negentiende eeuw.

Over jeugd van Hermanus Johannes de Graaf is weinig bekend. Na de middelbare school ging hij direct medicijnen studeren aan de universiteit in zijn geboortestad. In mei 1865 studeerde De Graaf er af in de chirurgie. Nog hetzelfde jaar promoveerde hij aan de Universiteit van Leiden op het proefschrift Over de resectie van de onderkaak en slaagde er voor het doctoraal examen in de obstetrie (verloskunde). Hierna maakte hij een maandenlange studiereis naar Wenen en Parijs en verdiepte zich daar in de behandeling en verspreiding van cholera. Een van de nieuwe ideeën was het in quarantaine houden van choleralijders.

Vanaf de jaren dertig van de negentiende eeuw braken er geregeld cholera-epidemieën in Nederland uit. Misselijkheid, overgeven, buikpijn en plotselinge diarree zijn de eerste symptomen van cholera, een van oorsprong Aziatische ziekte. De cholerabacil is dan al minstens zes uur zijn verwoestende werk aan het doen. Als de klachten aanhielden, dan verloor de patiënt zoveel vocht dat hij na 24 uur zo uitgedroogd was dat de dood erop volgde. Een cholerabesmetting loopt men op door het drinken van besmet drinkwater of het eten van rauwe vis of groente die in aanraking is geweest met besmet water. Ook kunnen mensen door een andere choleralijder besmet raken als ze in contact zijn geweest met braaksel of ontlasting van de patiënt.

In 1866 brak de laatste grote cholera-epidemie in Dordrecht uit. Op 28 april 1866 was een militair uit Wieldrecht er het eerste choleraslachtoffer, op 4 mei volgde een bewoner in de buurt de Vriesepoort. In mei bezweken 16 mensen aan de cholera. Juni was met 233 doden het hoogtepunt van de epidemie. In oktober overleed het laatste slachtoffer, waarmee het totaal aan choleraslachtoffers in Dordrecht voor 1866 uitkwam op 400 personen. Het Gast- of Ziekenhuis aan de Visstraat beschikte over een aparte zaal waar patiënten met besmettelijke ziekten werden verpleegd. Echter bij een epidemie was die zaal verre van toereikend en zocht men elders in de stad naar geschikte ruimten. Dat gebeurde ook bij de cholera-uitbraak in 1866. In mei stelde de minister van Oorlog het Militair Hospitaal (het Leprooshuis) aan de Vriesestraat beschikbaar voor de verpleging van choleralijders, terwijl de regenten van het Gast- of Ziekenhuis beloofden de verzorging van de zieken op zich te nemen.

In mei benaderden de regenten De Graaf met de vraag of hij samen met dokter Pieter de Vrij (1817-1873) het net opgerichte Choleraziekenhuis volgens de laatste inzichten wilde leiden. Hij zou dan aangesteld worden als hoofd van de geneeskundige dienst. Hij aanvaardde de functie maar reeds in augustus van hetzelfde jaar werd het ziekenhuis al weer gesloten, omdat het te weinig bijdroeg aan het binnen de perken houden van de ziekte.

Hulpverlening aan de getroffenen van de epidemie was hard nodig. Dit werd vooral gedaan door de oprichting van een particuliere instantie, de Choleracommissie. In de commissie zaten onder andere dominee Marie Adrien Perk (1834-1916), doctor Hermanus Johannes de Graaf, dominee Petrus Marinus Keller van Hoorn (1825-1908), doctor Pieter de Vrij en koopman Simon Zadoks (1803-1879). De Choleracommissie kwam iedere vrijdagavond om zeven uur in de Berckepoort bijeen. Dordtenaren die hulp nodig hadden, konden zich daar dan melden.

In de tussentijd was De Graaf in het huwelijk getreden met Maria Catharina Schade van Westrum (van Oud-Katholieke huize) en besloot na de sluiting van het Choleraziekenhuis in Dordrecht te blijven wonen. Hij vestigde een huisartsenpraktijk aan de Nieuwe Haven (oud nummer A 417) en werd daarmee de buurman van de ouders van schrijfster Top Naeff (1878-1953). De praktijk groeide snel en De Graaf behandelde patiënten uit alle lagen van de bevolking. Hij stond bekend als kundig, vrijgevig, vriendelijk en geduldig, vooral waar het de omgang met kinderen betrof. In 1881 verhuisde het gezin naar het Bagijnhof (oud nummer D 878) en in 1891 naar de Houttuinen (oud nummer 30).

De Graaf vervulde vele bestuursfuncties in allerlei medische verenigingen. Zo was hij vele jaren secretaris en voorzitter van het Algemeen Ziekenfonds te Dordrecht, voorzitter van het Comité Dordrecht van de Nederlandsche Vereeniging ‘Het Roode Kruis’, voorzitter van het plaatselijk Bureau voor Vaccinatie, voorzitter van de Gezondheidscommissie, voorzitter en medeoprichter van de afdeling Dordrecht van de Zuid-Hollandsche Vereeniging ‘Het Groene Kruis’, bestuurslid en medeoprichter van de Wijkverpleging ‘Hulpbetoon bij Ziekte’ en voorzitter van de Geneeskundige Kring Dordrecht.

Daarnaast was hij secretaris-penningmeester van de Antidienstvervanging-Bond, afdeling Dordrecht, lid van het hoofdbestuur van de departementale Gymnastiek-school, lid van het afdelingsbestuur van de Vereeniging Kunstmin, lid van het bestuur van het badhuis, lid van de Commissie van Toezicht op het Vervoer en de Doortocht van Landverhuizers, bestuurslid van het Letterkundig Genootschap ‘Diversa Sed Una’, voorzitter van het College van Curatoren van het Gymnasium, voorzitter van de Nederlandsche Zuid-Afrikaansche Vereeniging, afdeling Dordrecht en bestuurslid van de Vereeniging onder de Zinspreuk ‘Moed, Beleid en Trouw’, afdeling Dordrecht. Bovendien was hij ook nog corresponderend lid van de Amsterdamse Maatschappij tot Redding van Drenkelingen.

In 1866 werd De Graaf ingewijd als leerling bij de Vrijmetselaarsloge La’ Flamboyante’, maar was daar door zijn vele andere activiteiten niet echt een actief lid. Voor zijn vele verdiensten werd hij tot officier in de Orde van Oranje Nassau benoemd. Op 6 juni 1905 werd er in de stad uitgebreid stilgestaan bij het feit dat het veertig jaar geleden was dat De Graaf gepromoveerd was tot doctor. Een commissie bestaande uit een aantal Dordtse notabelen zette hem op die dag uitgebreid in het zonnetje en schonk hem een oorkonde en een fors geldbedrag dat hij naar eigen goeddunken mocht besteden.

De Graaf was een verwoed visser (hengelaar) en verzamelaar van postzegels en prentbriefkaarten met Dordtse stadsgezichten. Eind 1912 werd De Graaf door een plotseling opgetreden ziekte gedwongen zijn huisartsenpraktijk - na ruim 46 jaar - neer te leggen. Na een welbesteed leven overleed hij op 29 januari 1913. Op 1 februari werd hij met maçonnieke eer op de Algemene Begraafplaats van Dordrecht begraven.

Bronnen en literatuur

Regionaal Archief Dordrecht: Burgerlijke stand en bevolking van Dordrecht (RAD 256).
H.A. Halbertsma, De hoge hoed van dokter De Graaf, in: Kwartaal & Teken 1-2 (Dordrecht 1981), p. 20-33.
T.J. de Bruijn, Hermanus Johannes de Graaf, in: Kwartaal & Teken Extra 6 (Dordrecht 1987), p. 10-11.
H. Stroosma en S. van Bladel, Krijg de Kolere!, webtentoonstelling van het Regionaal Archief Dordrecht (https://www.regionaalarchiefdordrecht.nl/verborgen-verhalen/#verborgenmuseum/krijg-de-kolere/).

Auteur

Teun de Bruijn (januari 2021)