Hidde Nijland
Hidde Nijland werd 13 november 1853 in Leeuwarden geboren en overleed 7 maart 1931 in Den Haag. Hij was de zoon van Hendrik Arends Nijland (Leeuwarden 1821-Leeuwarden 9 maart 1891), koopman, en Johanna van Heck (Dordrecht 1 december 1828-Leeuwarden 10 maart 1862).
Hidde trouwde 28 april 1880 in Dordrecht met Adriana Jeanne Volker (Rotterdam 24 oktober 1854-Den Haag 12 maart 1937). Zij was de dochter van Dirk Volker (Sliedrecht 8 maart 1828-Dordrecht 7 maart 1890), opzichter, aannemer, en Petronella Catharina van de Wetering (Sliedrecht 7 maart 1825-Dordrecht 29 maart 1898). Hidde had bepaald dat de kinderen, allen in Dordrecht geboren, zijn voornaam moesten toevoegen aan hun achternaam:
- Hendrik Arend Hidde Nijland (13 mei 1885-Laren 17 februari 1962), elektrotechnisch ingenieur
- Dirk Hidde Nijland (2 april 1881-Santpoort 27 maart 1955), kunstschilder en graficus
- Jan Hidde Nijland (19 juni 1892-Bloemendaal 10 november 1941), architect
- Johanna Nijland (22 februari 1883-Hattem 30 april 1943), pedagogisch-adviseuse
- Petronella Catharina Nijland (26 december 1886-Dornach, Zwitserland >1955)
- Maria Adriana Nijland (12 februari 1890-Ellecom 26 oktober 1959)
Hidde Nijland was liefhebber en kenner van oude en moderne kunst en was een uitstekend organisator. Bovendien ging de historie van Dordrecht hem aan het hart. Hij ging soms eerzuchtig en driftig te werk om zijn doel te bereiken. Toen hij financieel onafhankelijk werd, deed hij er alles aan een centrale rol te spelen in het culturele en sociale Dordtse leven. Nijland trad graag op de voorgrond en streefde er naar dat zijn naam niet in de vergetelheid zou raken. Die naam diende ten minste aan een museum of stichting verbonden te worden. Nijland zou graag herinnerd worden als de Dordtse mecenas die de kunst bevorderde.
Zijn ouders waren in 1850 in Dordrecht getrouwd, maar vestigden zich in Leeuwarden. Daar groeide Hidde op in een Nederlands-Hervormd gezin. Hij werd bestemd voor de koophandel, waarbij hij ook ervaring in het buitenland opdeed. Vanuit zijn toenmalige woonplaats Londen vestigde Hidde zich op 1 februari 1878, 24 jaar oud, in Dordrecht. Daar startte hij aan de noordzijde van het Wilgenbosch, aan de rivierkant, een bindrottingfabriek met pakhuizen en enkele woningen voor personeel. In de werkplaats werd dunne rotan gewassen en samengebonden tot matten, wanden en andere voorwerpen. De fabriek bood vanaf 1878 werk aan gemiddeld twintig arbeiders die 6 tot 13 gulden per week verdienden. De productie werd voor en deel geëxporteerd, vooral naar Duitsland.
In maart 1890 overleed Dirk Volker, zijn schoonvader. Die had als aannemer een groot vermogen opgebouwd en de erfenis die Nijland en echtgenote kregen toebedeeld, was zo omvangrijk dat Hidde kon gaan rentenieren. Hij kocht op 1 juli 1890 voor 18.000 gulden het grote pand Prinsenstraat 36, nu 42-44. Een kunstaankoop in 1892 die opzien baarde was een Oud-Hollandse pronkkamer uit de 17de eeuw met onder meer goudleerbehang, plafondschilderingen op linnen van August Terwesten (1649-1711) en een gebeeldhouwde schouw. Nijland liet alles inbouwen in zijn woonhuis in de Prinsenstraat. Deze unieke goudleerkamer maakt nu deel uit van de collectie van Museum Van Gijn. In zijn huis had Nijland bovendien een Hindelooper stijlkamer ingericht. Hij bezat daarnaast een grote collectie schilderijen van de Haagse en Amsterdamse school. Hidde was al vroeg een verzamelaar van werk van Vincent van Gogh (1853-1890). Van hem bezat hij meer dan honderd tekeningen. Voor werk van Jan Toorop (1858-1928) had hij speciaal een kamer ingericht. Op zijn zolderetage had Nijland een atelier, waar hij zelf schilderde en hij was lid van Pictura. In 1913 zou Nijland zelfs voorzitter worden van dit teken- en schildergenootschap.
In 1897 richtte de ‘Vereniging voor Vak en Kunst’ in het Oranjepark een tentoonstelling in. Op een deel van het terrein werd een gedeelte van Dordrecht nagebouwd, zoals dat er in de 17de eeuw uitzag met huizen, poort en ophaalbrug. Hidde Nijland was daar de centrale figuur en werd in gepaste kleding de burgemeester van dit ‘Oud Dordt’.
In 1899 nam Hidde Nijland definitief afscheid van de bindrottingproductie. Hij ging zich volledig wijden aan de kunst in brede zin. Hij stelde zijn huis open voor kunstschilders, dichters en schrijvers uit Nederland en België. De soirees die hij voor onder anderen Stijn Streuvels, Paul Rink, Pol de Mont, Lodewijk van Deyssel, Arthur van Schendel en Top Naeff organiseerde, waren befaamd. Nijland creëerde een kunstkring en bewerkte voor zichzelf zo een prominente plaats in het culturele en sociale Dordtse leven. Op 26 juni 1902 werd hij in de gemeenteraad gekozen. Bovendien was hij hoogheemraad van de polder Wieldrecht. Als raadslid propageerde hij de demping van de Nieuwe Haven om daarop een marktterrein aan te leggen. De Raad bracht het voorstel niet eens in stemming, maar deze faux pas werd hem lang nagedragen.
De Boerenrepublieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat verklaarden in 1899 Engeland de oorlog. De Engelsen dreigden Transvaal, waar omvangrijke goudvelden waren gevonden, te annexeren. De Boeren stuurden een aantal volkenkundige voorwerpen uit hun land naar de wereldtentoonstelling in Parijs. Daar kregen de Boeren wereldwijde aandacht voor hun streven naar zelfstandigheid. In Dordrecht was Hidde Nijland de voorvechter van de Boeren. Toen 12 november 1900 de wereldtentoonstelling sloot, kocht hij uit eigen middelen de complete inzending en haalde die naar Dordrecht. Nijland wilde het materiaal tentoonstellen en vroeg de gemeentebestuurders om een geschikte ruimte. Die liet lang op zich wachten. Na een protestvergadering en handtekeningenacties ging de gemeenteraad toch akkoord en stelde een vleugel van het in 1898 gesloten Krankzinnighuis aan de Museumstraat beschikbaar. In de tuin werd een Boerenwoning nagebouwd in een Zuid-Afrikaans landschap en in de vleugel werden zalen ingericht. Het Zuid-Afrikaans museum had een bestuur waarvan onder anderen Nijland en voorzitter H.J. Kiewiet de Jonge (1847-1935) deel uitmaakten. Het tijdschrift Neerlandia schreef in 1902: ’Het Museum is inderdaad geworden een onvergankelijk gedenkteeken voor het Hollandsche ras in Zuid-Afrika’. Voorzitter Kiewiet de Jonge, fervent verbreider van het stambewustzijn met het Nederlands als onderlinge band, onderschreef dat.
Toen de strijd tussen Boeren en Engelsen op 31 mei 1902 ten einde was, weigerde Nijland ondanks afspraken de collectie terug te geven aan de Boeren om zelf een museum te stichten. Bezoeken in oktober 1902 van de Boerengeneraals Louis Botha (1862-1919) en Koos de la Rey (1847-1914) bij Hidde thuis en in zijn museum brachten Nijland niet op andere gedachten. Ook een bezoek van president Marthinus Steyn (1857-1916) van Oranje-Vrijstaat in 1904 mocht niet baten. Nijland weigerde en wachtte een rechtszaak af. Die verloor hij in 1911, waarna in hoger beroep het Haags gerechtshof hem eveneens in het ongelijk stelde. Vanwege de Eerste Wereldoorlog vond de geboden overdracht pas in 1920 plaats. Nijland ondervond in Dordrecht weinig begrip voor zijn opstelling.
Simon van Gijn (1836-1922) trad in 1907 af als voorzitter van het Dordrechts Museum en Hidde Nijland werd in zijn plaats benoemd. Dat museum was zijn grote liefde. Regelmatig gaf hij voor exposities schilderijen in bruikleen, zoals van Breitner (1857-1923) en Weissenbruch (1824-1903) en stuurde daarmee het museum in een modernere richting. De ervaringen na het afgewezen appèl in 1912 hadden Nijland verbitterd, want er werd veel kwaad over hem gesproken. Een enkel aardig Dordts gebaar was er nog wel. Hidde had het Dordrechts Museum negen kunstwerken geschonken van onder anderen Van Gogh, Toorop, Breitner en Koldeweij: de ‘Vereniging Dordrechts Museum’ benoemde hem tot erelid.
In 1915 vertrok Hidde Nijland zwaar teleurgesteld naar Den Haag naar de Koninginnegracht 36. Al zijn inspanningen voor Dordrecht en zijn inwoners en alle schenkingen, hadden hem niet de waardering gebracht die hij nastreefde. In Den Haag besloot Nijland zich terug te trekken uit het openbare leven. Voor zijn vertrek had hij zijn imposante woonhuis verkocht. Nijland had het de gemeenteraad aangeboden voor 25.000 gulden als nieuw gemeentelijk archief, maar die was ‘niet geïnteresseerd’. Uiteindelijk verkocht hij het pand in 1915 aan de ‘Vereeniging voor Diaconessenarbeid in Dordrecht en omstreken’.
In 1917, hij bleef streven naar een naamvermelding, schonk hij de Hindelooper meubels, klederdrachten en andere voorwerpen aan de gemeente Hindeloopen. Hij verlangde dat die ondergebracht zouden worden in ‘De Hidde Nijland Stichting’. Het Hidde Nijland Museum kwam er op 16 juli 1919, maar werd in 2008 omgedoopt in Museum Hindeloopen. Na een kort ziekbed overleed Hidde Nijland op 7 maart 1931 in Den Haag. Hij werd enkele dagen later in Westerveld gecremeerd. De Dordrechtsche Courant besteedde 9 maart 1931 een kolom op de voorpagina aan het overlijden van ’de zeer impulsieve figuur die trots z’n eigenaardigheden voor de stad veel goeds verricht heeft’.
Onderscheidingen
Ridder in de Orde van Oranje Nassau (1897).
Bronnen en literatuur
RAD: toegang 126; 150; 256; 489; 1191.
Gemeentearchief Leeuwarden: DTB.
Gemeentearchief Den Haag: DTB.
Het Zuid-Afrikaansch Museum, in: Neerlandia jaargang 6 (1902).
M.A. Visser-Nijland, Herinneringen aan mijn vader, in: gids jubileumtentoonstelling Gemeentelijk Museum Hidde Nijland Stichting (Hindeloopen 1959).
P.J. Horsman, Het Zuid-Afrikaansch Museum te Dordrecht, in: Kwartaal & Teken 1977-3/4 (Dordrecht 1977), p. 6-9.
C. Koopmans, Dordrecht 1811-1914 (Hilversum 1992), p. 203-210.
N. Veldhorst, Het culturele leven, in: Geschiedenis van Dordrecht 1813 tot 2000 (Hilversum 2000).
A. Balm-Kok, Verdwenen bebouwing in de Prinsenstraat te Dordrecht: de bewoningsgeschiedenis van de locatie Prinsenstraat 42 en 44 te Dordrecht (Dordrecht 2015).
Auteur
Cees Esseboom (juli 2018)