Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken om een optimale gebruikerservaring te bieden. Je kunt je voorkeuren aanpassen.

Deze cookies zorgen ervoor dat de website naar behoren werkt. Deze cookies kunnen niet uitgezet worden.
Deze cookies zorgen ervoor dat we het gebruik van de website kunnen meten en verbeteringen door kunnen voeren.
Deze cookies kunnen geplaatst worden door derde partijen, zoals YouTube of Vimeo.
Deze cookie stellen onze advertentiepartners in staat om doelgerichter informatie te kunnen aanbieden.

Door categorieën uit te zetten, kan het voorkomen dat gerelateerde functionaliteiten binnen de website niet langer correct werken. Het is altijd mogelijk om op een later moment de voorkeuren aan te passen.

Jacob Cornelis Overvoorde

19-12-1865 (Rotterdam) — 09-03-1930 (Wassenaar)
Portretfoto op carte de visiteformaat van mr. dr. J.C. Overvoorde

H.J. Tollens

Portretfoto op carte de visiteformaat van mr. dr. J.C. Overvoorde

Regionaal Archief Dordrecht

Geboren te Rotterdam op 19 december 1865, overleden te Wassenaar op 9 maart 1930. Zoon van Jacob Overvoorde (1832-1868), wijnhandelaar te Maassluis, en Adriana Antonetta Elisabeth Pronk (1835-1899). Trouwde op 17 september 1908 te Leiden met Johanna Gordon (1881-1957). Dit huwelijk bleef kinderloos.


De betekenis van Jacob Cornelis Overvoorde reikt ver boven Dordrecht uit. Het grootste deel van zijn werkzame leven bracht hij door in Leiden, waar hij behalve gemeentearchivaris directeur was van het stedelijk museum De Lakenhal. Verder was hij actief in de landelijke Vereeniging van Archivarissen, de Monumentencommissie en niet het minst als de schepper en stuwende kracht van de (Koninklijke) Nederlandsche Oudheidkundige Bond. Overvoorde was een bouwer. Met vrijwel alle activiteiten waarmee hij naam maakte, begon hij in de bijna tien jaar dat hij in Dordrecht gemeentearchivaris was (1892-1901). Na zijn vertrek bleef hij tot 1923 de spilfiguur bij de restauratie van de Grote Kerk.


Overvoorde groeide op in Rotterdam, grotendeels als halfwees, doordat zijn vader overleed toen hij nauwelijks drie was. In Leiden studeerde hij rechten en staatswetenschappen. De eerste studie bekroonde hij in 1891 met het proefschrift De ontwikkeling van den rechtstoestand der vrouw volgens het oud-Germaansche en oud-Nederlandsche recht. Het doctoraat in de staatswetenschap verwierf hij door het verdedigen van stellingen. De keus van het promotieonderwerp was al een blijk van Overvoordes juridisch-historische belangstelling. Zijn eerste baan, rechtskundig ambtenaar bij het Utrechtse gemeentearchief, was dat eveneens. In februari 1892 werd hij gemeentearchivaris van Dordrecht tegen een traktement van 1.000 gulden per jaar. Een gemeentearchivaris was destijds meestal iemand uit welgestelde kringen die financieel in hoge mate onafhankelijk was. Overvoorde kon zich dit salaris veroorloven dankzij een groot familievermogen. Energiek ging de jeugdige archivaris van start. Het Dordtse gemeentearchief bestond pas vanaf 1885 als afzonderlijke dienst. Zijn voorganger, A. van de Weg J.Szn., was een toegewijde lokaal-historisch geïnteresseerde griffieambtenaar op leeftijd geweest, die weinig structuur in de omvangrijke en verstrooide archieven had weten aan te brengen. Overvoorde was daar de juiste man voor. Hij was in Utrecht geschoold in de moderne archiefwetenschap door Samuel Muller Fzn., een van de auteurs van de Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven (1898), die decennialang de status van archiefbijbel bezat. De nieuwe gemeentearchivaris was een typische representant van de sterke professionalisering van het archiefvak die in het laatste decennium van de negentiende eeuw op gang kwam.


In 1894 regelde Overvoorde voor het Dordtse archief een eigen behuizing in het hoekpand Grotekerksbuurt-Grotekerksplein. Hij kreeg toen ook een zelfstandiger positie ten opzichte van de gemeentesecretaris. Overvoorde inventariseerde de stadsarchieven over de periodes 1795-1813 en 1813-1851. Een stroom van publicaties vloeide uit zijn vruchtbare pen, zoals Rekeningen van de Gilden van Dordrecht (1895), de Catalogus van de Bibliotheek der Gemeente Dordrecht (1898) en de Catalogus van de Prentverzameling der Gemeente Dordrecht (1899). Meermalen bracht hij adviezen uit aan het gemeentebestuur over juridische aangelegenheden, zoals de verhouding met Dubbeldam in verband met een grenswijziging.


Overvoorde was een man met leidinggevende capaciteiten en een sterke persoonlijkheid. Als hij gelijk meende te hebben, konden zelfs zijn bewonderaars hem echter niet altijd vrijpleiten van koppigheid en eigenwijsheid. In Dordrecht bleek dat uit het conflict met opzichter A. van Beek van de dienst Gemeentewerken, dat Overvoorde nota bene via zijn openbare jaarverslag op scherp zette omdat hem inzage was geweigerd in tekeningen die hij nodig had voor een rapport (1896-1897). Waren getroebleerde verhoudingen misschien de reden dat Overvoorde in 1898 (tevergeefs) solliciteerde naar de functie van commies-griffier bij de Tweede Kamer? Zijn motieven voor een mogelijke carrièreswitch zijn raadselachtig. Hoe dan ook, Overvoorde bleef in de jaren na dit conflict een belangrijke speler in de mobilisering van historisch geïnteresseerd Dordrecht.


Hij stimuleerde de belangstelling voor het archief en de geschiedenis van de stad door rondleidingen en tentoonstellingen te organiseren. Na jarenlange onderhandelingen kreeg hij in 1899 de oude rechterlijke archieven overgedragen. In 1900 nam hij het initiatief voor de restauratie van de Grote Kerk, omdat hij en anderen het verval van dit monument niet langer konden aanzien. Ook de vele andere historische gebouwen en gevels hadden al snel Overvoordes interesse gewekt. De grenzen van zijn belangstelling werden in Dordrecht opgerekt van historische documenten tot kunst en architectuur, 'het steenen archief der monumenten'. Overal waar mensen zich inzetten voor plaatselijk erfgoed, was Overvoorde van de partij. In 1892 behoorde hij tot de oprichters van de Vereeniging Oud-Dordrecht, die de kennis van de geschiedenis en oudheidkunde van Dordrecht en omgeving wilde bevorderen. De vereniging creëerde in de Groothoofdspoort het Museum Oud-Dordrecht. Na de dood van medeoprichter Simon van Gijn zou dit museum in de jaren twintig verhuizen naar diens woonhuis aan de Nieuwe Haven, waar het als Museum Huis Van Gijn nog steeds een stedelijke attractie is. In 1895 bracht Overvoorde de Vereeniging tot Instandhouding van Oude Gebouwen te Dordrecht tot stand.


Overvoorde zette zich tegelijkertijd in op meerdere vakterreinen. De grenzen tussen geschiedenis, archeologie, monumentenzorg, archieven en musea lagen in zijn tijd nog niet vast. Zijn brede blik en interdisciplinaire aanpak doen modern aan, zeker sinds de na hem ingezette specialisering vanaf eind jaren tachtig doorbroken is. Modern was hij ook in die zin dat hij zijn best deed vanuit het archief heden en verleden met elkaar te verbinden. Op allerlei terreinen streefde Overvoorde naar het verleggen van grenzen. Hij was dan ook progressief liberaal georiënteerd en in zijn Dordtse jaren actief in het bestuur van de Democratische Kiesvereeniging Burgerplicht. Zoals al uit zijn proefschrift bleek, was hij bijvoorbeeld een voorstander van vrouwenkiesrecht. Vrouwen zouden pas deelnemen aan de Tweede Kamerverkiezing van 1922. Vanwege het ontbreken van wettelijke belemmeringen boekte Overvoorde sneller resultaat als medeoprichter van een Dordtse fietsclub van heren én dames.


Enerzijds hechtte Overvoorde zich steeds meer aan Dordrecht, getuige onder meer de aanschaf en restauratie van een woonhuis aan de Wolwevershaven in april 1900. Anderzijds strekte zijn arbeidsterrein zich in toenemende mate uit tot buiten Dordrecht, zodat zijn overstap naar Leiden een jaar later per saldo niemand kon verbazen. Sinds 1895 was hij lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, waar hij een rol speelde in de Historische Commissie. Ook zijn bijdrage aan de totstandkoming van de Provinciale Zuid-Hollandsche Archaeologische Commissie dateert nog uit zijn Dordtse jaren. In de Vereniging Oud-Dordrecht werd het idee geboren voor een landelijke vereniging, die Overvoorde in 1899 onder de naam Nederlandsche Oudheidkundige Bond tot stand hielp brengen. Het eerste decennium functioneerde hij als secretaris, aansluitend was hij als voorzitter de centrale figuur. Een periode van statutaire onbenoembaarheid werd ervaren als een noodgedwongen interregnum.


Overvoorde was een krachtmens. Na de opening van de nieuwe vleugel van De Lakenhal stortte hij eind 1921 echter in. Sindsdien moest hij zich ontzien, zonder dat altijd daadwerkelijk te doen. Hij woekerde met de hem nog gegeven jaren, ten slotte met de uren. Tot enkele dagen voor zijn dood liet hij zich in het Leidse archief nog op een stoel de trap op naar zijn kamer dragen, in een vergeefse poging de inventarisatie van het middeleeuwse stadsarchief af te ronden vóór zijn pensionering. Hij overleed in zijn landhuis de Pauwhof te Wassenaar. Na zijn overlijden bleek Overvoordes verbondenheid met Dordrecht uit een legaat van 2.000 gulden voor een gewelfschildering en een gebrandschilderd raam in de Sint Janskapel in de Grote Kerk. In 1976 eerde de stad hem door voor het archiefgebouw op het Stek, dat tot oktober 2014 in gebruik was, de Overvoorde-bank te plaatsen, een schepping van architect Carel Weeber en beeldhouwer-medailleur Christina Put-Nijland. In het Erfgoedcentrum Leiden en Omstreken is op 5 oktober 2002 een in de gevel aangebrachte gedenksteen onthuld. De Universiteitsbibliotheek Leiden ontving een groot deel van zijn bibliotheek. Na Overvoordes dood hield zijn energieke en kunstlievende weduwe zijn naam levend, sinds haar overlijden doet de Stichting Mr. Dr. J.C. Overvoorde in het belang der Monumentenzorg dat.


Bronnen en literatuur


Gedeponeerd archief J.C. Overvoorde in: Archief Stedelijk Museum De Lakenhal, Erfgoed Leiden en omstreken, toegang 0530.
Sollicitatiebrief mr. J.C. Overvoorde naar de functie van commies-griffier der Tweede Kamer in: Handschriftencollectie Regionaal Archief Dordrecht, toegang 150, inv.nr. 1105/Archief Tweede Kamer der Staten-Generaal, Nationaal Archief, toegang 2.02.22, inv.nr. 3350.
K.J.P.F.M. Jeurgens, Overvoorde (Rotterdam 1865-1930), in: Handschriftencollectie RAD, toegang 150, inv.nr. 3292 (tekst van een lezing voor de KNOB op 4 juni 1999).
Th.E.A. Bosman en H.A.M. de Wit, De Vereeniging Oud-Dordrecht 1892-1949, in: Bosman e.a. (red.), Leven met het verleden. Gedenkboek honderd jaar Oud-Dordrecht (1892-1992) (Hilversum 1992), p. 169-189.
A.W. Byvanck, Overvoorde 1865-1930, in: Leidsch jaarboekje 1931, p. 41-51.
Cees Esseboom, Leidse gevelsteen voor oud-Dordtenaar J.C. Overvoorde, in: Oud-Dordrecht 21/3 (2003) p. 64 en 22/1 (2004) p. 44.
H.E. van Gelder, Levensbericht van mr. dr. J.C. Overvoorde, 1865-1930, in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1930, p. 70-90 (met bibliografie).
Th.W. Jensma, De Overvoorde bank, in: Kwartaal en Teken van Dordrecht 3/2 (1977), p. 9-12.
M.E. Kronenberg, Johanna Overvoorde-Gordon 1881-1957, in: Leids jaarboekje 1958, p. 51-53.
P. Schotel, Mr. J.C. Overvoorde archivaris van Dordrecht 1892-1902, in: Bulletin KNOB 88/4 (1989), p. 15-17.
M.E. Stades-Vischer, P.H.J. Cuypers’ bemoeienis met de gebrandschilderde ramen van de O.L. Vrouwekerk te Dordrecht, in: Bulletin KNOB 89/6 (1990), p. 8-15.
M. Uyttewaal, J.C. Overvoorde en de bescherming van monumenten, in: Bulletin KNOB 88/4 (1989), p. 18-21.
L.M.M. Uyttewaal, Het steenen archief der monumenten. J.C. Overvoorde en de doorbraak van de monumentenzorg, in: Bosman e.a. (red.), Leven met het verleden, p. 51-66.
E. Wiersum, Ter herinnering aan mr. dr. J.C. Overvoorde, in: Nederlandsch Archievenblad 37 (1929-1930), p. 87-91.
100 jaar Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, themanummer Bulletin KNOB 97/5 (1998).


Auteur

Niels van Driel (juni 2015)