Jacobus Johannes Bernardus Josephus Bouvy
Jacobus Johannes Bernardus Josephus Bouvy, roepnaam Jacques, werd geboren te Dordrecht op 17 april 1828 en katholiek gedoopt. Hij overleed aldaar op 16 juli 1888. Hij was het zesde van acht kinderen geboren uit het op 7 april 1817 te Bergen (Noorwegen) gesloten huwelijk van de katholieke Anthonius Nicolaas Bouvy, Nederlands consul, koopman, reder en glasfabrikant (Amsterdam 2 juli 1791-Dordrecht 23 februari 1868) en de Lutherse Antje Blaauw (Rotterdam 24 februari 1797-Dordrecht 27 december 1888). Het echtpaar maakte de afspraak dat jongens geboren uit hun huwelijk katholiek zouden worden gedoopt en meisjes protestants (Luthers). Het gezin vestigde zich in 1825 in Dordrecht.
Op 28 augustus 1850 trouwde Jacobus te Dordrecht met Johanna Maria Christina Gudde (Dordrecht 4 juni 1829-Dordrecht 11 november 1874). Zij was de dochter van Theodorus Gabriel Gudde (Dordrecht 2 april 1796-Dordrecht 7 november 1831) en Maria Lauer (Dordrecht 11 augustus 1800-Dordrecht 4 april 1849). Uit het huwelijk van Jacobus en Johanna werden dertien kinderen geboren, vijf jongens en acht meisjes. Van hen besloten drie zoons net als hun vader en grootvader hun brood te verdienen in de glasproductie, glashandel of glasverzekering. Dat waren:
- Anthonius (Anton) Nicolaas (Dordrecht 8 juni 1851-Bussum 26 december 1932), eigenaar van een zelfstandig glasbedrijf aan de Hoogte Kadijk 121 te Amsterdam
- Nicolaas (Nico) Marius (Dordrecht 1 januari 1857-Velp 31 augustus 1940)
- Jacques Jean Bernard Joseph Jérôme (Jérôme) (Dordrecht 9 maart 1866-Wassenaar 17 augustus 1934).
De twee volgden hun vader na diens overlijden in 1888 op als directeuren van de Koninklijke Nederlandsche Glasfabriek J.J.B.J. Bouvy. Naast de genoemde drie zoons werden geboren:
- Jacobus Johannes Bernardus Josephus jr. (1852-1913), koopman te Banda (Nederlands-Indië)
- Johanna Maria Christina (1853-1856)
- Anna Klasina Maria (1855-1856)
- Maria Gabriëlla (1858-1929)
- Anna Jacoba Johanna (1860-1910)
- Jacoba Petronella Dorothea (1861-1948)
- Anna Maria Wilhelmina (1863-1864)
- Jan Anthony (1864-1932), hoofdagent bij de Crediet- en Handelsvereniging Banda te Banda, (Nederlands-Indië)
- Johanna Maria Christina (1869-1942)
- Maria Anna Jacoba Suzanna Henriëtte (1871-1943)
Na het overlijden van zijn echtgenote in 1874, hertrouwde Jacobus Bouvy te Dordrecht op 29 maart 1876 met Johanna de Jongh (Dordrecht 17 november 1844-Nijmegen 8 maart 1929). Zij was de dochter van Hendrik de Jongh (Dordrecht 21 december 1811-Dordrecht 30 november 1863) en Soetje de Haan (Puttershoek 25 augustus 1813-Dordrecht 9 maart 1895). Uit dit tweede huwelijk één nakomeling:
- Johannes Jacobus Bernardus Josephus Bouvy (Dordrecht 29 september 1877-Nijmegen 13 november 1965). Hij was directeur van Handelsbank Bouvy.
Jacques Bouvy behoorde tot de elite van Dordrecht. Hij leidde tot zijn overlijden een in Dordrecht gevestigde glasfabriek van internationale allure, alsmede een glasverzekeringsbedrijf. Daarnaast was hij reder. Zijn fabriek was gespecialiseerd in het vervaardigen van grote formaten gebogen glas, destijds een technisch hoogstandje. Ook werden meerdere vormen van glasbewerking beoefend en ontwierp en vervaardigde men er glas-in-lood en gebrandschilderd glas. Jacobus was sociaalvoelend, politiek geïnteresseerd en op meerdere gebieden actief in de Dordtse gemeenschap. Na zijn overlijden in 1888 leidden twee zoons het bedrijf dat in 1926 onverwacht in liquidatie ging.
Hoewel katholiek gedoopt, kan worden aangenomen dat Jacobus geen streng katholieke opvoeding heeft genoten. Dat lijkt aannemelijk gezien de afspraak die zijn ouders maakten over de katholieke respectievelijk Lutherse doop van hun kinderen en uit het feit dat Jacobus al vroeg desgevraagd opgaf geen godsdienst aan te hangen. Tenslotte: Jacobus werd in 1856 lid van de Dordtse vrijmetselaarsloge La Flamboyante. Over de opleiding van Jacobus is niets met zekerheid bekend. Aannemelijk is dat hij zich na de voltooiing van zijn elementaire opleiding heeft bekwaamd in de vakken die hem als koopman/fabrikant van pas zouden komen zoals vreemde talen, handelsvakken, verzekeringskunde enzovoort. Die vakken werden in Dordrecht en op internaten daarbuiten ruimschoots aangeboden op zogenaamde ‘Franse scholen’.
Anthonius Nicolaas Bouvy, de vader van Jacobus, was firmant en commissaris van een Zwijndrechtse vlakglasfabriek. Door concurrentie werd dit bedrijf in 1854 gedwongen over te schakelen op de productie van flessenglas. Jacobus nam vervolgens de relaties van de vlakglasfabriek over en begon met de productie van vensterglas, gebogen ruiten en glazen dakpannen. Jacobus Bouvy stichtte daartoe een eigen glasfabriek in Dordrecht: de Nederlandsche Glasfabriek J.J.B.J. Bouvy. Als jaar van oprichting wordt 1854 aangenomen, maar absoluut zeker is dit niet. De eerste advertenties verschenen in 1856. Het bedrijf was gevestigd aan de Kuipershaven, hoek Schrijversstraat en waarschijnlijk is dat van meet af aan het geval geweest. Ook het huis In de Speykermandt (Kuipershaven 46), op de noordelijke hoek van deze twee straten was door Bouvy in gebruik. Dit grote pand uit 1715 deed dienst als atelier voor het vervaardigen van glas-in-lood vensters en gebrandschilderd glas. Glaskunstenaar Toon Berg (1877-1967), vanaf 1909 woonachtig in Dordrecht, trad in dat jaar als ontwerper in dienst van de zoons van Jacobus Bouvy. Later werd hij hoofd van de ontwerpafdeling.
Bouvy had meerdere nevenfuncties. Zo was hij onder andere lid van de Dordtse gemeenteraad en was hij lid van de Kamer van Koophandel en voorzitter van een vereniging die de belangen van de stoomvaart in ons land behartigde. Voorts was hij directeur van een weeshuis. Toen in Antwerpen een internationale handelstentoonstelling zou worden gehouden, nam hij zitting in de ‘hoofdcommissie voor de behartiging van de Nederlandsche belangen’ in die expositie.
Na 1850 ontstonden ook elders vlakglasfabrieken. Bouvy onderscheidde zich echter door het gebruik van de modernste machines en technieken. Het bedrijf zou tenslotte in 1908 een achttal glasovens in gebruik hebben, waaronder een oven voor gebrandschilderd glas. Naast de productie van vlakglas legde Bouvy zich ook toe op de glashandel en het bewerken van glas zoals slijpen, buigen, verzilveren, etsen en vergulden. Mechanisering en innovatie stonden bij Jacobus hoog in het vaandel. De export, vooral van gebogen (spiegel)glas, was belangrijk voor het bedrijf. Het bedrijf kreeg daarmee internationale faam; later nog versterkt doordat koning Willem III Bouvy bij Koninklijk Besluit van 4 januari 1874 toestond het predicaat ‘Koninklijke’ te voeren. Deze eer droeg zeker bij aan het aanzien van het bedrijf.
Bouvy trachtte nooit de goedkoopste te zijn. Hij concurreerde vooral door het leveren van hoge kwaliteit en door snelle levering. Zijn motto was: ‘Onmiddellijke levering overal’. Dat werd mogelijk gemaakt door het steeds toepassen van de nieuwste technieken en door het aanhouden van een grote voorraad. Door het aankopen van panden in de Schrijversstraat wisten Bouvy en zijn opvolgers hun bedrijf gestaag uit te breiden. In de vier grote steden alsook in Nijmegen en Groningen werden vertegenwoordigingen gevestigd. Het bedrijf kocht ook glas in dat na bewerking werd doorverkocht. Bepaalde producten werden gesigneerd met ‘Bouvy Dordt’. Het gefabriceerde glas werd meestal per schip vervoerd door schepen van de Binnenlandsche Schroefstoomboot Reederij, een maatschappij die eveneens eigendom was van Jacobus Bouvy.
Het bedrijf kwam na 1856 steeds beter op stoom. Na dat jaar won de fabriek talrijke prijzen en medailles in binnen- en buitenland, bijvoorbeeld een gouden medaille voor gebogen glas, toegepast in een glazen koepel die Bouvy samen met metaalfabrikant Bekkers construeerde (1870). Ook won Bouvy een gouden medaille voor de grootste gebogen ruit op de ‘Exposition Universelle’, de wereldtentoonstelling van 1900 in Parijs. In de jaren na 1860 werd de productie gestaag uitgebreid. Het bedrijf ontving duizenden orders per jaar. In 1881 liet Jacobus een nieuwe fabriek bouwen op de hoek van de Schrijversstraat en de Kuipershaven en die zou meerdere keren worden uitgebreid. In 1870 had Bouvy 25 personeelsleden.
De regering liet eind negentiende eeuw onderzoek doen naar de arbeidsomstandigheden in de Nederlandse industrie (1887-1889). Ook de fabriek van Bouvy was object van onderzoek. Hygiëne en licht werden voldoende bevonden. De netto arbeidsduur bedroeg in de zomer 11 uur en in de winter 10 uur per dag. De verplichte achturendag werd pas van kracht in 1919. Nog in 1918 werd er door dertienjarigen gevaarlijk werk gedaan, ondanks het al meer dan veertig jaar van kracht zijnde Kinderwetje van Van Houten (1874). Het ontbrak aan controle. Ondersteuning bij ziekte was in het bedrijf mogelijk. Deelname aan deze bedrijfsziekenkas geschiedde op basis van vrijwilligheid.
Toen Jacobus in 1888 overleed werd het bedrijf voortgezet onder de directie van twee van diens zoons: Jérôme en Nico Bouvy. Jacobus Bouvy had de leiding van het bedrijf eerder al enige tijd toevertrouwd aan deze zoons toen hij in 1880-1881 en nogmaals in 1884 met zijn tweede vrouw naar Batavia reisde om zijn twee daar woonachtige zoons te bezoeken. Jérôme en Nico zetten het beleid van hun vader voort en wisten het bedrijf verder uit te breiden. In 1915 was het aantal werknemers gegroeid tot 150. In 1921 werd het familiebedrijf omgezet in een naamloze vennootschap om het noodzakelijke investeringskapitaal te verwerven. Het jaar daarop ging Nico met pensioen en vestigde zich in Wassenaar. Onderdirecteur Henri Anton Glazener (1894-1955) werd per 1 januari 1924 benoemd tot directeur.
Hoewel het bedrijf begin 1926 nog goed liep, ging het voor ieder onverwacht in liquidatie. Oorzaak was het instorten van de glasmarkt. De leiding had geen vertrouwen in het herstel van de glasmarkt en op de buitengewone aandeelhoudersvergadering van oktober 1926 werd besloten het bedrijf te liquideren. Gebouwen, de enorme voorraden glas, machines en dergelijke werden verkocht. De aandeelhouders ontvingen nog geld uit de liquidatie, maar de arbeiders stonden op straat.
Bronnen en literatuur
Wikipedia, Koninklijke Nederlandsche Glasfabriek J.J.B.J. Bouvy.
Rijksdienst Kunsthistorische Documentatie, nrs. 471503 en 471504.
L. Roscam Abbing, De Koninklijke Nederlandsche Glasfabriek J.J.B.J. Bouvy. Dordrecht 1854-1926 (Uitgeverij het Dochterhuis, Den Haag 2019).
P. Kooij, Een stad in verandering 1850-1900, in: P. Kooij en V. Sleebe, Geschiedenis van Dordrecht 1813-1900 (Hilversum 2000), p. 44.
V. Sleebe, Rangen en standen, in: P. Kooij en V. Sleebe, Geschiedenis van Dordrecht 1813-1900 (Hilversum 2000), p. 152-153.
C. Hoogveld, Glas-in-lood in Nederland 1817-1968 (Den Haag 1989).
Auteur
Roel Leentvaar (februari 2020)