Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken om een optimale gebruikerservaring te bieden. Je kunt je voorkeuren aanpassen.

Deze cookies zorgen ervoor dat de website naar behoren werkt. Deze cookies kunnen niet uitgezet worden.
Deze cookies zorgen ervoor dat we het gebruik van de website kunnen meten en verbeteringen door kunnen voeren.
Deze cookies kunnen geplaatst worden door derde partijen, zoals YouTube of Vimeo.
Deze cookie stellen onze advertentiepartners in staat om doelgerichter informatie te kunnen aanbieden.

Door categorieën uit te zetten, kan het voorkomen dat gerelateerde functionaliteiten binnen de website niet langer correct werken. Het is altijd mogelijk om op een later moment de voorkeuren aan te passen.

Jan de Greef

04-07-1784 (Dordrecht) — 02-12-1834 (Amsterdam)
Tekening van Jan de Greef ten voeten uit met een stok in zijn hand.

Prijswinnende tekening van Jan de Greef, in 1801 bekroond met een zilveren erepenning

Jan de Greef werd op 4 juli 1784 te Dordrecht gedoopt en overleed op 2 december 1834 in Amsterdam. Hij was de zoon van Bastiaan de Greef(f) (1758-1837), reetrekker (landmeter), meestertimmerman, en Johanna van Da(a)len/Daelen (1767-1836).

Hij trouwde op 5 maart 1817 in Den Haag met Maria van Volkom (1788-1871). Uit dit huwelijk werden zes kinderen geboren, de eerste drie in Den Haag en de andere drie in Amsterdam:
- Bastiaan (1818-1899)
- Jan (1818-1818)
- Jan Abraham (1820-1849)
- Maria (1822-1890)
- Cornelis (1824-1850, verdronken met verloofde
- Adriana Johanna (1826-1887), getrouwd met de Dordtse kunstenaar/fotograaf Leendert/Leonard de Koningh (1810-1887)

Jan de Greef volgde in 1798/1799 wiskundelessen bij de afdeling Bouwkunde van het Dordtse tekengenootschap Pictura. De lessen werden gegeven door zijn oom Jacobus van Dalen (1743-1828) en steenhouwer Jan (Smak) van Strij. Aanvankelijk was hij bestemd voor het kuipersvak, maar door het onderwijs volgde een aanstelling als landmeter. Zijn kwaliteiten lagen echter bij de architectuur. In 1808 was hij de eerste winnaar van de Prix-de-Rome in de bouwkunst. Na een verblijf in het buitenland vervulde hij in Nederland diverse functies op het gebied van de bouwkunde. Er volgden zelfs benoemingen tot architect des konings en tot stadsarchitect van Amsterdam. Zijn kwaliteiten werden benadrukt door de benoeming tot het hoogleraarschap in de teken- en bouwkunde.

Meestertimmerman en houtkoper Bastiaan de Greef (1758-1837) had samen met zijn zwager Jacobus van Dalen een timmerbedrijf. Vanaf 1795 oefende Bastiaan de Greef ook de functie van reetrekker uit. Jacobus van Dalen was de auteur van het in 1806 gepubliceerde boek De bouwkunstenaar. Het boek is deel 23 van de bekende serie boeken over ambachten tussen 1788 en 1820 uitgegeven door de Dordtse uitgever A. Blussé. Vader Bastiaan de Greef was medeoprichter en commissielid van de in 1833 opgerichte stadsbouwkundige tekenschool in Dordrecht.

In de winter van 1798/1799 volgde Jan samen met 18 andere leerlingen de lessen in de bouwkunde bij het Dordtse tekengenootschap Pictura. Aan het einde van het cursusjaar ontving zijn mede-leerling Jan van Lexmond (1769-1838) de eerste prijs. Zelf ontving Jan de tweede prijs voor zijn tekening van een poort in de Dorische stijl. In het tweede cursusjaar gaven Jan van Lexmond en Jan de Greef op zondagochtend tussen 11 en 12 uur zelf les aan leerlingen in de Toscaanse bouwstijl. Tekenonderwijs zal De Greef gekregen hebben van Martinus Schouman (1770-1848). Schouman was van 1793 tot 1815 lid van Pictura.

In oktober 1805 bedankte zijn oom Jacobus van Dalen voor de functie van directeur van de bouwkunde. Vanaf dat moment waren Jan de Greef en Jan van Strij de onderwijzers in de bouwkunde bij Pictura. In oktober 1806 stopte Jan de Greef hiermee; hij bleef nog wel een jaar werkend lid bij Pictura. Hij werd in 1802 vermeld als kuiper en op 26 november 1806 als geadmitteerd tot landmeter. Hij wordt op 13 maart 1807 aangesteld als landmeter bij de Verponding, de voorloper van het kadaster. Begin 1807 was men in een aantal provincies begonnen met het in kaart brengen van grondeigendommen. Deze opmetingen (bekend als Hollands Kadaster) moesten als basis dienen voor de grondbelasting. Als kadasterlandmeter kreeg De Greef zijn scholing in de praktijk bij een verificateur (toezichthouder).

Als Franse tegenhanger van de Prix de Rome gaf koning Lodewijk Napoleon in 1807 met de Grote Prijs kunstenaars de mogelijkheid zich in hun vak (schilder-, graveer-, beeldhouw- of bouwkunst) in het buitenland verder te ontwikkelen. Doordat er geen opleiding bestond voor architecten, richtte Lodewijk Napoleon zich tot de tekengenootschappen in Nederland waar wel enig onderricht in de bouwkunst werd gegeven. In 1808 werden drie jongelieden uitverkoren om naar Parijs en Rome te gaan: Jan de Greef uit Dordrecht, Zeger Reijers (1799-1857) en Anton Sminck Pitloo (1791-1837) uit Arnhem.

Met het in mei 1808 verkregen paspoort vertrok De Greef vanuit Dordrecht naar Parijs. Van de Nederlandse overheid kregen ze een toelage van 100 gulden per maand, voor de reis naar Parijs respectievelijk Rome 300 gulden en voor de terugreis naar Nederland 600 gulden. De opleiding in Parijs bestond uit praktische vorming op een atelier, theoretisch onderwijs op de École Spéciale d’Architecture en zelfstudie. In 1809 werden ze ingeschreven op het atelier van architect Hippolyte Lebas (1782-1867), die zelf net terug was van een reis naar Italië. Op het atelier was het gebruikelijk tekeningen van gebouwen te kopiëren, naast het maken van eigen ontwerpen. Op de École Spéciale kregen ze circa tien uur per week les in onder andere de geschiedenis van de architectuur, constructieleer en mathematica. De zelfstudie (het bestuderen van gebouwen) vond plaats in een speciaal ingerichte ontmoetingsplaats waar de architecten in spé voorbeeldboeken en naslagwerken konden inzien. De Hollandse kwekelingen waren verplicht elk jaar vier werkstukken te maken (drie gebouwen en één eigen werkstuk). De studietekeningen werden eerst in de ontmoetingsplaats getoond en daarna in 1810 op de tentoonstelling in Amsterdam. Van Jan de Greef werd een ontwerp getoond van een ‘openbare bibliotheek’, een ‘arsenaal’ en een ‘korenbeurs’.

In de zomer van 1811 arriveerden Jan de Greef en Zeger Reijers in het landhuis villa Medici in Rome. De toelage stopte op 1 augustus 1812. Jan de Greef keerde terug naar Nederland, waar hij in Rotterdam opzichter over de gebouwen van het zeewezen werd. Later werd hij klerktekenaar bij de Waterstaat. Het Rijksmuseum bezit een in het Italiaans geschreven brief van Jan de Greef van 22 september 1813. De ontvanger of het onderwerp van de brief is de Amsterdamse stadsbeeldhouwer Paulus Joseph Gabriël (1785-1833). Gabriël won in 1809 de Prix de Rome. Hij studeerde twee jaar onder de Franse beeldhouwer Pierre Cartellier in Parijs en vervolgens studeerde hij omtrent 1811-1813 twee jaar in Rome. De Greef zal Gabriël in Rome (of misschien al in Parijs) ontmoet hebben.

In zijn functie bij de Waterstaat, die onder andere belast was met het beheer van de landsgebouwen, moest De Greef als architect des konings vanaf 1816 toezien op de verbouwing van paleis Soestdijk (1815-1821), paleis Noordeinde (vanaf 1816) en het voormalige paleis aan de Kneuterdijk (1817-1820). Naast deze werkzaamheden vervulde hij een onderwijsfunctie. Van 1818 tot 1820 was hij professor in de Teeken- en Bouwkunde aan de Koninklijke Artillerie en Genieschool te Delft.

In 1810 was hij bestuurder van de Maatschappij ter aanmoediging van Bouwkunde te Amsterdam. Jan de Greef volgde op 31 mei 1820 Abraham van der Hart (1847-1820) op als stadsarchitect van Amsterdam. Hij verhuisde met zijn vrouw Maria van Volkom en twee jonge kinderen naar de hoofdstad, waar tussen 1822-1826 nog drie kinderen werden geboren. Als stadsarchitect had hij de leiding over de herbouw van de afgebrande Lutherse kerk (1823-1826), de bouw van een orgelkast voor de Zuiderkerk (1823), de verbouwing van het Aalmoezeniersweeshuis tot Paleis van Justitie (1825-1831), de bouw van het Entrepot dok (1827-1830) en het maken van een gedenksteen opgedragen aan de Nederlandse kanonneerbootcommandant Jan Carel Josephus van Speijk (1802-1831) die bij de ontploffing van zijn schip in Antwerpen was omgekomen en als een nationale held werd beschouwd.

Vanaf 1822 was De Greef als docent bouwkunde verbonden aan de Koninklijke Academie in Amsterdam. Als lid van de getuigschriftencommissie weigerde hij in 1831 architect G.N. Itz (1832-1867) een getuigschrift van bekwaamheid in de bouwkunde te geven. Zijn tekeningen vertoonden namelijk teveel gebreken. Itz was van 1832 tot 1867 stadsarchitect van Dordrecht en tevens hoofdonderwijzer aan de stadsbouwkundige tekenschool aldaar. Jan de Greef overleed na een langdurige ziekte op 50-jarige leeftijd op 2 december 1834 te Amsterdam.

Bronnen en literatuur

R. van Eijnden en A.van der Willigen, Geschiedenis der vaderlandsche schilderkunst, sedert de helft der XVIII eeuw (Haarlem 1820).
E. van Dooremalen, Architect Jan de Greef, in: Tijdschrift Historische Vereniging Oud-Dordrecht, jg. 27 (2009), nr. 3, p. 14-20, (Dordrecht 2009).
E. van Dooremalen, Architect Jan de Greef (2) (Dordrecht 1784 - Amsterdam 1834), in: Tijdschrift Historische Vereniging Oud-Dordrecht, 29 (2011), nr. 2, p. 119-121 (Dordrecht 2011).

Auteur

Erica van Dooremalen (december 2016)