Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken om een optimale gebruikerservaring te bieden. Je kunt je voorkeuren aanpassen.

Deze cookies zorgen ervoor dat de website naar behoren werkt. Deze cookies kunnen niet uitgezet worden.
Deze cookies zorgen ervoor dat we het gebruik van de website kunnen meten en verbeteringen door kunnen voeren.
Deze cookies kunnen geplaatst worden door derde partijen, zoals YouTube of Vimeo.
Deze cookie stellen onze advertentiepartners in staat om doelgerichter informatie te kunnen aanbieden.

Door categorieën uit te zetten, kan het voorkomen dat gerelateerde functionaliteiten binnen de website niet langer correct werken. Het is altijd mogelijk om op een later moment de voorkeuren aan te passen.

Jan van Drenckwaert

1542 / 1543 (Dordrecht) — 25-06-1606 (Brussel)
Portret van Jan van Drenckwaert

Portret van Jan van Drenckwaert

Jan (of Johan) II van Drenckwaert (of Drenkwaard) werd in 1542 of 1543 in Dordrecht geboren (hij heet 29 jaar oud in 1571, 63 in 1606). Hij was een zoon van Boudewijn (of Bouwen) van Drenckwaert Willemsz (1515-1578), raad en rentmeester-generaal van Zuid-Holland (als opvolger van zijn vader Willem Bouwensz, vrijheer van Giessenburg en Giessen-Nieuwkerk, ook deken van de Dordtse broederschap van de wijnkopers), schepen van Dordrecht in 1558-1559, burgemeester in 1560-1562, 1564-1565, 1567-1569 en 1571, en van diens eerste vrouw Catharina van Hogelande (dochter van Jasper van Hogelande, president van het Hof van Utrecht en raadsheer in het Hof van Holland). Vader Boudewijn hertrouwde met Johanna (of Janneke) Suys, zuster van Mr. Cornelis Cornelisz Suys (1514-1580), heer van Rijswijk en president van het Hof van Holland. Bij de overgang van Dordrecht naar de partij van de prins in juni 1572 verloren Boudewijn en zijn zoon Jan hun ambten. Heel de familie bleef belijdend katholiek en koningsgezind.

Jan II trouwde eerst met Elisabeth, dochter van Mr. Nicolaas Clercks, pensionaris te Utrecht; en vervolgens met Margaretha Bogaert, dochter van Mr. Jacob Bogaert (raadsheer in de Grote Raad van Mechelen en daarna voorzitter van de Raad van Vlaanderen, maar afkomstig uit een Dordtse familie) en van Brechland van Scherpenzeel. Jan II stierf te Brussel op 25 juni 1606 en werd samen met zijn tweede vrouw (overleden 1615) in een kapel van de Sint Goedelekerk (de hoofdkerk van Brussel) begraven. In de Dominicanenkerk te Brussel werd een epitaaf voor hen aangebracht. Uit geen van beide huwelijken liet Jan II kinderen na; met hem stierf het geslacht Van Drenckwaert in mannelijke lijn uit.

Jan II van Drenckwaert stamde uit een geslacht dat in Dordrecht een eeuw lang een vooraanstaande rol in de regering had gespeeld en tevens belangrijke ambten in het graafschap Holland vervulde. Hij was nog relatief jong toen hij in 1571 tot schout van Dordrecht werd benoemd. Als overtuigd katholiek en aanhanger van koning Filips II begon hij onmiddellijk de protestanten te vervolgen, maar toen de Watergeuzen een jaar later in Dordt de baas werden moest hij naar het Zuiden vertrekken. Hij kreeg daar belangrijke functies en eindigde als thesaurier-generaal van de Zuidelijke Nederlanden.

Zijn overgrootvader Willem van Drenckwaert (1420-1489), vrijheer van Giessenburg en Giessen-Nieuwkerk, had zich vanuit het dorp Zuidland (op het eiland Putten) in Dordrecht gevestigd, waar hij in 1475-1476 burgemeester van de gemeente werd, met Machtelt Pallaes Jansdr trouwde en naar verluidt 22 kinderen kreeg. Een van deze kinderen was Jan I van Drenckwaert Willemsz (1485-1549), oudoom van de hier genoemde en zijn voorganger in het ambt: hij was van 1516 tot zijn dood schout van Dordrecht waar ook hij reeds optrad als een streng vervolger van de ketters, met name van de wederdopers van wie hij er in 1534 enkelen ter dood liet brengen. Jan I werd samen met zijn tweede echtgenote Margaretha de Jonghe van Baardwijk (overleden 1542) begraven in de door hem gestichte Drenckwaertskapel, een zijkapel van de Augustijnenkerk. Beiden staan afgebeeld op de zijpanelen van een drieluik met een Ecce Homo-voorstelling dat in opdracht van Jan I zelf in 1544 geschilderd is door Maarten van Heemskerck (1498-1574) en in de Augustijnenkerk stond opgesteld;  het verdween na de Beeldenstorm maar wordt thans in het Nationaal Museum van Warschau (Polen) bewaard en sinds 2015 staat een kopie weer in de Dordtse Augustijnenkerk. In de Drenckwaertskapel  bevond zich ook een gebrandschilderd glas met een afbeelding van Jan II en diens eerste, in Dordrecht overleden vrouw Elisabeth Clercks, met hun kwartieren en het devies 'Argent faict tout' (Met geld is alles mogelijk). Het persoonlijke devies van Jan II was 'Fidel et constant' (Trouw en standvastig).

Jan II volgde de Latijnse school in Dordrecht en werd in augustus 1559 aan de universiteit van Leuven ingeschreven als student van het college ‘Het Varken’. In 1568 en 1569 was hij schepen van Dordrecht. In 1571 werd hij benoemd tot schout van Dordrecht en grootbaljuw van Zuid-Holland, als opvolger van Adriaen II van Blijenburg Adriaensz (1511-1573), die vanaf 1549 schout was geweest maar in 1571 aftrad omdat hij zich, hoewel katholiek gebleven, niet meer kon verenigen met de bloedige vervolging van de ketters op bevel van koning Filips II. Dat gold echter niet voor Jan van Drenckwaert, die overtuigd koningsgezind bleef en de repressieve politiek van zijn voorganger weer oppakte, ondanks het verzet van een groot deel van de lokale bevolking. Hij voerde de zogenaamde ‘bloedplakkaten’ tegen de ketters nauwkeurig uit en vervolgde hen in zijn korte ambtsperiode streng. De opstandige prins van Oranje noemde hij smalend ‘Prins Avontuer’. Een van de gevangen gezette protestanten, de glasschrijver en schilder Jan van Cuyck Woutersz, kreeg van de nog jonge en baardeloze schout de opdracht hem als rechtvaardige rechter af te beelden in de gedaante van de Bijbelse koning Salomon (1 Kon. 3: 16-28). Toen dat schilderij in de gevangenis was voltooid, werd hij echter zwaar gefolterd en op 28 maart 1572 op het Nieuwe Werk levend verbrand. Ook Adriaenken Jansdr van Molenaarsgraaf werd toen als ketter terechtgesteld. Van Cuycks schilderij bleef lang in het Dordtse stadhuis bewaard. Johan van Beverwijck schreef later dat de katholieke geestelijken de schout verweten de protestantse schilder hierom uit eigenbelang te hebben vastgezet. Van Cuycks correspondentie vanuit de gevangenis werd al spoedig uitgegeven en kreeg een cultstatus onder vervolgde protestanten.

Toen het bestuur van Dordrecht op 23 juni 1572 door de Watergeuzen werd overgenomen, werd de positie van schout Van Drenckwaert onhoudbaar. Hij behoorde tot de zogenaamde ‘glippers’ die de stad verlieten en werd als schout vervangen door Jacob Muys van Holy (circa 1540-1592). In het gevolg van het Hof van Holland onder president Cornelis Suys week hij uit naar Utrecht, maar nog in hetzelfde jaar reisde hij net als Suys door naar Brussel. Als overtuigd regeringsgetrouw hoge ambtenaar werd hij daar door Alva onmiddellijk tot commissaris-generaal van de levensmiddelen voor de bevoorrading van het leger benoemd. Toen een volgende landvoogd, Don Juan van Oostenrijk, ten gevolge van de successen van de Opstand medio 1578 gedwongen werd zich op Namen terug te trekken en de hoge ambtenaren die zich achter de opstandige Staten-Generaal hadden geschaard te ontslaan, benoemde hij Jan van Drenckwaert op 4 september 1578 in hun plaats tot een van de drie nieuwe leden van de Raad van Financiën. Op 22 september werd hij geïnstalleerd. Hij werd daarmee een van de hoogste ambtenaren van de staat en bleef als commissaris van financiën aan toen Alexander Farnese, hertog van Parma, enkele weken later, op 29 september, tot landvoogd werd benoemd. Vooralsnog combineerde hij zijn nieuwe ambt met dat van commissaris-generaal van de levensmiddelen, waarvoor hij het hele land doorkruiste.

Na het overlijden van thesaurier- of ontvanger-generaal Godfried Stercke werd Jan van Drenckwaert door de hertog van Parma, die hem de meest bekwame kandidaat achtte, tot diens opvolger benoemd. Op 14 mei legde hij de eed af maar hij kreeg zijn salaris bij uitzondering al vanaf 3 december 1587 uitgekeerd, mogelijk omdat hij het ambt toen al waarnam. In 1588 werd hij met de rang van ridder en de titel van baron (burggraaf) van Dormael in de ambtsadel opgenomen. In 1597 bevestigde een nieuw reglement voor de Raad van Financiën de centrale positie en macht van de thesaurier-generaal, die vanaf 1603 tevens een algemene staat van de domeinen en financiën aan de vorst moest presenteren. Zijn ambt is dan vergelijkbaar met dat van de huidige minister van financiën. Hij was verantwoordelijk voor de begroting en voor vrijwel alle uitgaven van het centraal gezag: het hof, het leger, de gebouwen en salarissen, de fortificaties, bruggen en wegen.

Drenckwaert gold als een scherpzinnige geest met een krachtige wil, zowel ambitieus als sluw. Hij ontkwam niet aan het verwijt, vaak gemaakt in die tijd en onder dat regiem, van hebzucht, persoonlijke verrijking en corruptie. Geboren in een reeds gefortuneerde Dordtse familie vergaarde hij als thesaurier-generaal nog een aanzienlijk vermogen erbij. In 1601 en 1602 stelt hij zich met zijn persoonlijk fortuin voor meer dan 80.000 gulden borg voor de vorstelijke financiën, met name voor betaling van de soldij van de troepen. Bij zijn overlijden had hij zeker nog voor 13.000 gulden van de staat tegoed, maar was ook zelf nog forse bedragen schuldig aan verschillende ontvangers van de militaire levensmiddelendienst. In de Latijnse correspondentie die hij tussen 1594 en 1602 met de beroemde geleerde Justus Lipsius (1547-1606) voerde, komt hij als mecenas van kunsten en wetenschappen naar voren. Maar hij liet zijn persoonlijke staf uit de landsmiddelen betalen, werkte gewoonlijk thuis en bewaarde daar de staatstukken, naar eigen zeggen vanwege de verplichte geheimhouding, hetgeen hem op een scherp conflict met de hertog van Arenberg kwam te staan. Het reglement van 1597 stelde hier paal en perk aan. In zijn laatste levensjaren werd hij door jicht aan het bed gekluisterd. Daarom werd hij op 6 april 1606 eervol uit zijn ambt van thesaurier-generaal ontslagen en tegelijk tot lid van de Raad van State te Brussel benoemd. Op 10 april legde hij daartoe de ambtseed af maar hij stierf kort daarna. In 1604 had hij nog de heerlijkheid Hujoel verworven.

A.L.G. (Geertruida) Bosboom-Toussaint (1812-1886) schreef in 1853 de novelle Des Konings vriend, over het optreden van Jan van Drenckwaert als schout in Dordrecht en zijn levenseinde in Brussel (raadpleegbaar via google.books).

Bronnen en literatuur

Van der Aa, IV (1858) , p. 328-329.
NNBW, VII, p. 385-386.
Johan van Beverwijck, ’t Begin van Hollant in Dordrecht (Dordrecht 1640), p. 18-24, 348.
Tieleman Jansz van Bracht Het bloedigh tooneel der Doops-Gesinde, en weereloose Christenen (Dordrecht 1660; herdruk Amsterdam 1685), II, p. 566-603 (relaas van de marteldood van Jan van Cuyck en Adriaenken Jans in 1572, met de tekst van de brieven aan familieleden, naar een pamflet uit 1579).
Matthijs Balen, Beschryvinge der stad Dordrecht (Dordrecht 1677), I, p. 132, 209, 237, 654; II, p. 843, 1087.
Antonius Sanderus, Le grand théâtre sacré du duché de Brabant (Den Haag 1729-1730), I, p. 217, 380 [epitafen].
G.D.J. Schotel, Kerkelijk Dordrecht, I (Utrecht 1841), p. 25, 34-40.
De Navorscher, 7 (1857), p. 119-120.
Jan van Herwaarden, et al., Geschiedenis van Dordrecht, I (Hilversum 1996),  p. 262, 279-280, 329, 354, 359-361.
Hugo de Schepper, Johan van Drenckwaert, raadsheer van Financiën, de laatste Hollander in de Nederlandse regering te Brussel, 1578-1606, in: Michel Van der Eycken & Erik Houtman (red.), LACH - Liber amicorum Coppens Herman (Brussel 2007), p. 603-618.
Kees Sigmond, 'Prins Avontuer'  (1572), in : Oud-Dordrecht 30:2 (september 2012), p. 209-212.
Anne T. Woollett, Yvonne Szafran & Alan Phenix, Drama and devotion: Heemskerck’s Ecce Homo altarpiece from Warsaw (Los Angeles: The J. Paul Getty Museum, 2012) [drieluik afkomstig uit de Drenckwaertskapel, met portretten].

Portretten

Er bestaan drie portretten van Jan van Drenckwaert (Dordracum Illustratum, nrs 551_50670-50672): zijn afbeelding als jonge schout op het schilderij van Jan van Cuyck, een borstbeeld door J. de Gheyn, en een na zijn dood door Hieronymus Wierix vervaardigd portret met het onderschrift Ioannes Drenckwairtus thesaurarius regius. Obiit Bruxellis Ao Chr. MDCVI (Rijksprentenkabinet).

Auteur

Willem Frijhoff (januari 2018)