Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken om een optimale gebruikerservaring te bieden. Je kunt je voorkeuren aanpassen.

Deze cookies zorgen ervoor dat de website naar behoren werkt. Deze cookies kunnen niet uitgezet worden.
Deze cookies zorgen ervoor dat we het gebruik van de website kunnen meten en verbeteringen door kunnen voeren.
Deze cookies kunnen geplaatst worden door derde partijen, zoals YouTube of Vimeo.
Deze cookie stellen onze advertentiepartners in staat om doelgerichter informatie te kunnen aanbieden.

Door categorieën uit te zetten, kan het voorkomen dat gerelateerde functionaliteiten binnen de website niet langer correct werken. Het is altijd mogelijk om op een later moment de voorkeuren aan te passen.

Johannes Rutten

31-07-1809 (Dordrecht) — 06-10-1884 (Dordrecht)
Portret van Johannes Rutten

Portret van Johannes Rutten

Regionaal Archief Dordrecht

Johannes (Jan) Rutten werd 31 juli 1809 in Dordrecht geboren en overleed daar 6 oktober 1884. Hij was de zoon van Frans Rutten (1779-1837), tangrijn (handelaar in oude metalen), en Adriana Broere (1768-1847).


Hij trouwde op 27 mei 1840 in Dordrecht met Mathilda Maria van Strij (Dordrecht 5 oktober 1813-Dordrecht 3 januari 1878) dochter van Abraham van Strij jr. (1790-1840, kunstschilder) en Petronella van der Koogh. Uit het huwelijk werden geboren:
- Adriana (Dordrecht 1 april 1841-Dordrecht 26 augustus 1917, lerares handwerken)
- Abraham (Dordrecht 18 november 1842-Dordrecht 8 december1845)
- Frans (Dordrecht 21 maart 1844-Helmond 11 maart 1911, timmerman)
- een levenloos geboren kind op 17 juli 1852


In de kunstgeschiedenis werd Johannes Rutten aanvankelijk beschouwd als schilder van kerkinterieurs. De tekeningen en aquarellen van Dordtse stadsgezichten kregen echter de overhand in zijn werk. Vrijwel alles wat Dordrecht aan monumentale zaken bezat, heeft hij getekend of geschilderd. Rutten protesteerde tegen de afbraak van de vele poorten en gebouwen die toen al een monumentale status hadden. Zijn streven naar het vastleggen van belangrijke objecten ging zo ver dat hij louter voor zichzelf honderden stadsgezichten tekende. Dank zij die passie ontstond door grote werkdrift een onschatbare informatiebron over de stad rond het midden van de 19de eeuw, een bron waar nog steeds uit wordt geput.


Johannes groeide op in een huis in het Achterom waar zijn vader een handel in lompen en metalen had. Johannes werd door zijn talent voor tekenen en schilderen van grote betekenis voor Dordrecht. Al vroeg was hij leerling bij de belangrijke kunstschilder Abraham van Strij sr. (1753-1826), een bewijs dat hij talentvol was. Na diens overlijden ging de 17-jarige jongeman bij George Adam Schmidt (1791-1844) in de leer, een bekende Dordtse schilder van interieurs. Rutten maakte naam als schilder van kerkinterieurs. Met zijn ‘kerkgezicht van binnen’ zou hij in 1837 een ereprijs behalen van de Academie Minerva in Groningen.


Amper 20 jaar oud werd Johannes door J.C. Schotel (1787-1838), de bekende Dordtse zeeschilder, in 1829 voorgedragen als werkend lid van het tekengenootschap Pictura. Hoewel Johannes nog als leerling werkzaam was bij Schmidt, werd hij toch gekozen. Hij bezocht regelmatig de kunstbeschouwingsavonden en nam deel aan onderlinge tekenwedstrijden, wat hem enkele prijzen opleverde. Daarnaast was hij lid van het toneelgezelschap Thalia, tevens cultureel trefpunt van de Dordtse elite. Dat zou hij blijven na het bedanken als lid van Pictura in 1856.


Het lidmaatschap van Pictura bood Rutten de gelegenheid zich in 1833 als tekenleraar te vestigen. Dat was mede te danken aan zijn samenwerking met stadsarchitect G.N. Itz (1799-1869). Itz was ook directeur van de Stadstekenschool waar bouwkundig en technisch onderwijs werd gegeven. Toen de verplichting kwam dat soort onderwijs op een artistiek niveau te brengen, voelde Itz daar weinig voor en schakelde Rutten in. Die had zich bekwaamd in de architectuur van kerken, huizen, poorten en bruggen in de Dordtse binnenstad. Johannes trouwde met de kleindochter van zijn eerste leermeester. Zijn succes als tekenleraar maakte het mogelijk te verhuizen naar een betere woning. In 1840 betrok hij met zijn vrouw en moeder, die al enkele jaren weduwe was, een huis aan de Voorstraat tussen de Zakkendragersstraat en de Munt van Holland. In 1854 verhuisde hij naar een groter pand aan de overkant, enkele huizen ten westen van de Nieuwbrug.


De samenwerking met Itz werd in de periode 1847-1861 intensiever door het in opdracht van de stadsarchitect tekenen van poorten, gebouwen, speciale gevels et cetera die op de nominatie stonden gesloopt te worden. Rutten legde de verdwijnende binnenstad vast. Hij was, zoals Abelmann en Breman opmerken, 'de beeldchroniqueur van gesloopt Dordrecht'. Zelfs delen van een gevel, een uithangbord, de variëteit in muurankers, werden door Rutten afgebeeld. Naast de opdrachten voor Itz tekende hij ook voor zichzelf het verdwijnende Dordrecht. Hij deed dat vooral in de ochtenduren voor aanvang van zijn tekenlessen. Later werden die schetsen in de meeste gevallen als
aquarel uitgewerkt. Zo creëerde Rutten een oeuvre van honderden tekeningen en aquarellen.


Een Dordtenaar die het behoud of anders het tekenen van Dordtse monumentale gebouwen en andere interessante Dordtse objecten nastreefde, was Simon van Gijn (1836-1922). Van Gijn bezat aanleg voor tekenen, waarvoor hem de eerste beginselen door Rutten werden onderwezen. Het vroege contact tussen Van Gijn en Rutten zou door hun vriendschap van grote betekenis blijken te zijn. Van Gijn vond evenals Rutten dat het oude Dordrecht zo goed mogelijk bewaard diende te worden. Desondanks werd er in de 19de eeuw in Dordrecht volop gesloopt. Dordtse verdedigingswerken hadden hun functie verloren en veel gebouwen vertoonden als nasleep van de Franse Tijd en de verwaarlozing in de eerste helft van die eeuw achterstallig onderhoud.


Door afbeeldingen van andere verzamelaars te kopen, legde Van Gijn vanaf 1868 de basis voor de Atlas Dordracum Illustratum. Nadere beschouwing leert dat het zwaartepunt in die collectie bij werk van Johannes Rutten ligt. Rutten schonk Van Gijn namelijk in 1879 ruim 700 schetsen en voltooide werken van zijn historisch-topografisch werk, waarvan 175 in kleur, 275 in oost-indische inkt of sepia, 225 in potlood of krijt en meer dan 50 pentekeningen. Deze werken waren geordend als een wandeling met de Grote Kerk als startpunt. Andere tekeningen van Rutten kwamen in de Gemeentelijke Prentverzameling terecht. Behalve de architectonische tekeningen droeg Rutten ook de vele wapenafbeeldingen over die hij in 1861 minutieus had getekend. Deze vormden een aanvulling op de geslachtswapens die Matthijs Balen (1611-1691) opnam in zijn stadsgeschiedenis van 1677.


Rutten verzocht Van Gijn de zorg voor de werken op zich te nemen en deel uit te laten maken van de Atlas. Hij achtte zich door een sterk afnemend gezichtsvermogen en wellicht ook vanwege zijn leeftijd niet langer in staat daar verder aan te werken. De collectie architectuurafbeeldingen bevatte dan ook een aantal onvoltooide aquarellen. Al enkele jaren was gebleken dat het Rutten zwaar viel door te gaan met het tekenen en schilderen. Van Gijn gaf hem in 1871 opdracht de koorbanken in de Grote Kerk te tekenen. Van de uiteindelijke serie van 136 tekeningen in sepia moest Rutten na in de periode 1871-1873 aan de opdracht gewerkt te hebben, 51 tekeningen overlaten aan E.H. Schoemaker (1837-1917). Zijn toenemende oogziekte belette hem het voltooien van de opdracht. De werken van Rutten vormen nu de kern van de waardevolle collectie Dordracum Illustratum die evenals de Gemeentelijke Prentverzameling door het Regionale Archief Dordrecht wordt beheerd. Van Gijn liet de ontvangen werken niet liggen, maar schreef er over en richtte exposities in met werk van Rutten.


Een belangrijk verschil met Nederlandse tijdgenoten die eveneens stadsgezichten vastlegden, zoals Springer (1817-1891), Weissenbruch (1822-1880) en Leickert (1816-1907) is, dat deze schilders hun werk romantiseerden en bijvoorbeeld afgebeelde personen voorzagen van kledij uit vroeger tijden. Aan deze vorm van historiseren deed Rutten niet, hij beeldde af wat hij zag. Een enkele keer veroorloofde Rutten het zich enkele fraaie panden naast elkaar te tekenen, hoewel die in werkelijkheid verder uit elkaar stonden.


Rutten trok zich terug uit het kunstenaarsleven en bleef met zijn ongehuwde kinderen Adriana en Frans op de Voorstraat wonen. Hij overleed 6 oktober 1884 en werd op de Algemene Begraafplaats begraven. Bij dit afscheid sprak Simon van Gijn en roemde hem als vriend en om zijn liefde voor de verdwijnende stad.


Bronnen


RAD, archief 256.
NNBW, deel 3, p. 1107.
Jong, H.C. ‘t, Johannes Rutten (1809-1884); tekenaar van het 19e eeuwse Dordrecht, in: Kwartaal & Teken, 13e jrg nr. 4, p. 1 en 2 (Dordrecht 1987).
Abelmann, A. en P. Breman, Het Dordrecht van Rutten (Dordrecht 2004).
https://www.dordtenazoeker.nl/


Auteur

Cees Esseboom (juli 2017)