Joseph Pieter Goedhart
Geboren op 8 november 1822 in het dorp De Mijl, later opgegaan in Dubbeldam, overleden op 21 februari 1887 te Dordrecht. Zoon van Bastiaan Goedhart (Ouderkerk aan de IJssel 1779-1863 Dordrecht), zaagmolenaar in De Mijl, en Cornelia de Wit (Zaltbommel 1786-1945 Dubbeldam), dienstbode.
Trouwde 2 juni 1847 te Dordrecht met Pieternella Johanna Verhoeven (Middelburg 1824-1868 Dordrecht), zonder beroep. Uit dit huwelijk acht kinderen van wie er vier binnen een jaar overleden en een binnen twee jaar. Hertrouwde op 31 augustus1870 in Dordrecht met Johanna Sels (Dordrecht 1832-1905), zonder beroep. Uit dit huwelijk drie kinderen van wie er twee in het eerste levensjaar overleden.
J.P. Goedhart oefende diverse functies uit in Dordrecht, maar hij was vooral onderwijzer. Het belang van het onderwijs, niet alleen in zijn eigen school, dreef Goedhart tot vele initiatieven. Dit streven betrof zowel het geestelijke als het lichamelijke welzijn van kinderen en volwassenen. Hij trachtte door het schrijven van boekjes voor de lagere school, alleen, of in samenwerking met een ander, of door het bewerken van bestaande edities, de kwaliteit van het lager onderwijs op een hoger plan te brengen. Hij schuwde het bij dit streven niet de ouders van wenken te voorzien om het belang van de positie van de onderwijzer en dat van ouders en kind te benadrukken. Goedhart was in Dordrecht naast directeur van een bloeiende school op diverse manieren actief op sociaal gebied. In de eveneens door hem bestuurde zweminrichting, badhuis en gymnastiekschool had de zorg voor het lichamelijke welzijn van kind en volwassene ook zijn aandacht.
Vader Goedhart had zijn zoon voorbestemd houtzaagmolenaar te worden om hem als zodanig op te volgen, maar Joseph Pieter voelde zich al vroeg aangetrokken tot het vak van onderwijzer. Mede door de steun van zijn moeder werd die ambitie gerealiseerd. De lagere schooltijd bracht Joseph door in de kleinschalige school van meester J.J. Surie in De Mijl, enkele kilometers ten zuidwesten van Dordrecht. De eerste oriënterende stappen voor een onderwijsloopbaan zette Goedhart bij een Dordtse particuliere schoolmeester. Betere mogelijkheden dienden zich in 1837 aan toen in de voormalige refter van het Augustijnenklooster de eerste Dordtse stadsschool voor lager onderwijs werd geopend. Naast de hoofdonderwijzer en de ondermeesters werden vier assistenten, kwekelingen, aangesteld, onder wie Joseph. Hij had blijkbaar de meeste ervaring, want met een vergoeding van veertig gulden per jaar, 14 jaar oud, verdiende hij ruimschoots meer dan zijn drie collega's. De stadsschool fungeerde tevens als opleidingsschool voor ondermeesters. De kwekelingen hielpen niet alleen bij het onderwijs, maar studeerden onder leiding van bovenmeester Van Helden ook voor het ondermeesterschap. Deze examineerde hen regelmatig in de door hem onderwezen leerstof.
Na de succesvolle afronding van zijn studie probeerde Joseph zich te vestigen als zelfstandig onderwijzer. De Plaatselijke Schoolcommissie stond dit alleen toe als een gevestigde schoolmeester zijn school sloot of overleed. Goedhart kreeg na sollicitatie en een goed examen in 1847 na het overlijden van meester M. Reus diens plaats voor 'een school voor de buitenwijken' aan de Spuiweg. De buitenwijken waren van oudsher bestemd voor beginnende schoolmeesters. Een promotie naar de stad kon slechts volgen na bewezen geschiktheid als onderwijzer. Zijn school nam zodanig in omvang toe dat Goedhart binnen twee jaar een gedeelte van het voormalige muntgebouw tussen Voorstraat en Doelstraat als school en woning in gebruik mocht nemen.
Goedhart schreef in samenwerking met H. Tempelaar, hoofdonderwijzer van de Wieldrechtse lagere school, een succesvolle rekenmethode voor de lagere school, maar boekjes op het gebied van stadsgeschiedenis, poëzie en proza verschenen eveneens van zijn hand. Zelfs waagde hij zich aan een handleiding voor de ouders van scholieren waarin hij pedagogische aanwijzingen gaf. Zijn uitgangspunt was steeds 'het ontwikkelen van het denkvermogen' in tegenstelling tot het gangbare mechanische leren. De onderwijzer moest volgens hem vooral de tijd krijgen de leerstof en vaardigheden op de kinderen over te brengen.
Goedhart speelde met zijn onderwijsaanbod steeds in op de plaatselijke behoefte. In 1854 bood hij de opleiding voor het toelatingsexamen voor het sinds 1853 fungerende gymnasium aan. Daartoe trok hij een leraar Frans van het nieuwe gymnasium aan die vier avonden per week een uur onderwijs gaf. Op dat moment telde zijn school ongeveer 200 leerlingen. Even snel speelde hij op de nieuwe situatie in toen in 1865 de Hogere Burgerschool (HBS) in Dordrecht haar deuren opende. Goedhart reageerde door te gaan opleiden voor het toelatingsexamen van de HBS, evenals later voor de Middelbare School voor Meisjes, een voorloper van de MMS. Maar hij besefte ook dat niet iedere leerling naar het Gymnasium of de HBS wilde of kon en breidde daarom in 1877 zijn school uit tot een school voor lager- en meer uitgebreid lager onderwijs. Hij ontving daarvoor van de gemeente Dordrecht een subsidie van 600 gulden. Deze school voor lager onderwijs en de talen Frans, Engels en Duits, een school voor mulo, voorzag in een plaatselijke behoefte. Het was een schooltype dat sinds de onderwijswet van 1857 kon worden opgericht mits daar onder andere de genoemde vreemde talen deel uit maakten van het lesprogramma. In 1879 telde de school ongeveer 330 leerlingen en waren er in het muntgebouw drie inwonende onderwijzers. Dat was noodzakelijk vanwege het succes van de kostschool die Goedhart intussen in het muntgebouw had ingericht.
De omvangrijke onderwijsactiviteiten van Goedhart werden vergezeld door activiteiten op ander gebied. Hij was lid en voorzitter van de plaatselijke vereniging van onderwijzers en van daaruit werd hij regelmatig afgevaardigd naar de landelijke vergadering van het Nederlandsch Onderwijs Genootschap. Zijn verdiensten voor de plaatselijke en landelijke onderwijsgezelschappen werden bij zijn 25-jarig jubileum als onderwijzer in 1872 beloond met een erelidmaatschap van het NOG. In die periode had hij zich met andere hoofdonderwijzers ook beijverd voor het stichten en in stand houden van een Dordtse 'oefenschool voor ondermeesters en kwekelingen'. Ook daar was volgens Goedhart kwaliteitsverbetering van het onderwijs te behalen. De hoofdonderwijzers gaven er les in hun favoriete vakken. Goedhart legde zich als docent toe op rekenkunde en vormleer (meetkunde).
Goedhart was eveneens secretaris van de plaatselijke afdeling van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen voor de succesvolle reeks Volksvoorlezingen. Meer dan 25 jaar probeerde hij met de lezingen 'bij den werkman den lust tot het goede en schoone op te wekken of aan te kweeken'. Vanuit het Dordtse Nutsdepartement werden diverse sociale projecten gelanceerd, onder meer op het terrein van hygiëne en onderwijs, waarbij Goedhart steeds als directeur optrad. In 1852 kwam er een zwemschool in de Spuihaven aan de Vest. In samenwerking met Goedhart nam het Nut vervolgens het initiatief voor de oprichting van een gymnastiekschool die in 1854 op bescheiden schaal startte. Een derde project was het volksbadhuis dat in 1869 aan de Buitenwalevest werd geopend. De gymnastiekschool vond na een drietal verplaatsingen in 1867 haar definitieve bestemming in het Stek. De school gold als een modern instituut voor jongens en (apart) voor meisjes. Goedhart zag al snel het belang van heilgymnastiek en introduceerde na enkele jaren 'geneeskundige gymnastiek' waarvoor hij een leraar en lerares aantrok. Het aantal 'patiënten' bedroeg na een kalme start gemiddeld circa zestig, waarbij vooral klachten ten aanzien van de ruggengraat en schouderblad met succes werden behandeld. Na het overlijden van Goedhart nam de gemeente Dordrecht de gymnastiekschool over. Het Nut kwam in 1872 met een nieuw onderwijsproject: de oprichting van een vervolgschool in de Wijnstraat met als doel de vorming voor den handel of voor andere betrekkingen in de maatschappij van de leerlingen en ook nu werd Goedhart tot directeur benoemd.
Per 1 september 1881 deed Goedhart zijn bloeiende school in het gebouw van de voormalige Munt van Holland over aan twee van zijn onderwijzers: D. van der Want en J. de Koning. Zelf verhuisde hij naar Nieuwe Haven 29. Vanaf dat moment wijdde hij zijn krachten aan de gymnastiekschool, het badhuis en de zweminrichting. Tot zijn dood werkte hij ijverig aan de oprichting en verspreiding van een advertentieblad voor het onderwijsveld: De Vacature. Vacante onderwijsplaatsen werden aangegeven in dit landelijke blad waarvan het eerste exemplaar in juli 1885 verscheen en dat tot ver in de twintigste eeuw vele abonnees kende.
Enkele publicaties
J.P. Goedhart en H. Tempelaar, Nieuw praktisch rekenboek voor de lagere scholen, vijf deeltjes. Dordrecht vanaf 1849 (Regionaal Archief Dordrecht, 489-10203).
J.P. Goedhart, Beknopte geschiedkundige en plaatselijke beschrijving der stad Dordrecht, Dordrecht 1850 (Regionaal Archief Dordrecht, 489-10403/489-10267).
J.P. Goedhart, Twee hoofd-beletselen die er voor den onderwijzer kunnen bestaan in de vorming der jeugd: wenken voor ouders, Dordrecht 1853 (Regionaal Archief Dordrecht, 489-22071).
J.P. Goedhart, Proza en poezij voor de verstgevorderde leerlingen eener lagere school, Dordrecht 1860 (Regionaal Archief Dordrecht, 489-10200).
J.P. Goedhart, De departementale gymnastiek-school te Dordrecht, Dordrecht 1877 (Regionaal Archief Dordrecht, 489-21976).
Literatuur
Regionaal Archief Dordrecht, archieven 6, 121, 122, 256, 489, adresboeken.
NNBW 9, p. 295 (J.L. van Dalen).
Dordrechtsche Courant 22-2-1887; 1-3-1887.
Auteur
Cees Esseboom (juni 2013)