Laurens Cornelis Boudewijn de Graaf
Geboren circa 1655 in Dordrecht, afkomstig uit een gegoed katholiek gezin, overleden op 24 mei 1704 in Cap Français (nu Cap Haïtien) op Haïti. Hij trouwde in 1674 op Tenerife (Canarische Eilanden) met Petronilla de Guzman, afkomstig uit een voorname familie. Na een scheiding trouwde hij op 29 maart 1693 met Anne-Marie Dieu-le-Veut, piraat en voormalige gezellin van de gedode boekanier Pierre Le Long. Uit het tweede huwelijk twee dochters onder wie Marie-Catherine die trouwde met een Franse officier. De tweede dochter was duidelijk het zwarte schaap. Zij wilde met haar echtgenoot duelleren en verbraste haar omvangrijke erfenis in de slechtste milieus.
De Graaf, beter bekend als De Gesel van de West, was in West-Indië net zo berucht als de piratenkoning Henry Morgan (1635-1688) die voor de Engelsen, en voor zichzelf, tegen de Spanjaarden en hun nederzettingen vocht in hetzelfde gebied. De Graaf bezat echter eigenschappen die in positieve zin afweken van de gedragingen van andere boekaniers. Hij stond geen verregaande grofheden tegenover de vijand toe en was eerlijk tegenover zijn bemanning die graag met hem op expeditie ging. Op een onverwacht terrein onderscheidde De Graaf zich van alle andere boekaniers. Hij was cultureel ontwikkeld, had een voorliefde voor Shakespeare en bespeelde diverse instrumenten. Daarmee steeg de gevreesde boekanier uit boven het ruwe, hardvochtige, gewelddadige, nietsontziende en soms gewetenloze milieu van piraten en kapers die in de Caraïben actief waren.
De van oorsprong Dordtse piraat/kaper Laurens de Graaf is in Nederland, maar eveneens in Dordrecht nauwelijks bekend. Dat is voornamelijk toe te schrijven aan het feit dat hij Dordrecht op jeugdige leeftijd verliet en doordat zijn werkterrein in de Caribische Zee lag. Zijn contacten met Europese overheden beperkten zich tot Spanje, Frankrijk en Engeland; bezoeken aan de Nederlanden bleven achterwege. Hoewel er weinig bekend is van De Graaf als jongeling, zal hij een goede scholing hebben gehad, want hij blonk uit in kennis van eigentijdse literatuur en vaardigheid in vreemde talen. Zijn interesse voor muziek was wijd en zijd bekend. Hij speelde trompet en viool, waarvan er naast de reguliere trommels diverse aan boord waren en waar hij zichzelf en de bemanning bij tijd en wijle mee vermaakte. Zijn literaire voorkeur ging uit naar Shakespeare’s King Lear waaruit hij grote stukken zowel in het Nederlands als in het Spaans kon reciteren.
Laurens wilde bij de marine en wellicht was zijn katholieke opvoeding er de oorzaak van dat hij op jeugdige leeftijd Dordrecht achter zich liet en naar Spanje trok om daar op de oorlogsvloot aan te monsteren. Alvorens actief te kunnen dienen, volgde hij er een opleiding tot artillerist. Na de afronding ervan werd hij op de Canarische Eilanden gestationeerd. Daar ontmoette en trouwde hij in 1674 zijn eerste echtgenote. Binnen de Spaanse marine had hij het intussen tot meester-konstabel gebracht, een bekwame scheepsartillerist. Zijn huwelijk stelde niets voor, want nadat hij enkele jaren later met de Armada de Barlovento (de Bovenwindse Vloot) naar West-Indië was vertrokken, heeft hij vrouw en Canarische Eilanden nooit meer gezien. Eenmaal aangekomen in de Caribische Zee keerde hij zich rond 1676 om onbekende reden tegen Spanje en verliet de vloot. Mogelijk was het gebrek aan discipline en de onbetrouwbaarheid van de Spanjaarden en hun uiteindelijke lafheid, zoals hij hen karakteriseerde, de oorzaak.
De Graaf sloot zich aan bij de in dat gebied actieve piraten. Bij hen gaf hij blijk van zijn strijdlust, tactische vaardigheden en aanvoerderscapaciteiten, klom op tot commandant binnen de harde kern van de Caribische zeerovers en voerde met hen winstgevende acties uit. In 1679 is hij de commandant van Le Tigre, een door hem uit 'zijn' Spaanse vloot veroverd schip. Een tweede maal weet De Graaf een schip uit de Bovenwindse Vloot te veroveren: de Princesa, een 30 kanonsfregat. Het schip had de jaarsalarissen aan boord voor de militairen in Porto Rico en Santo Domingo. De buitengewoon grote buit werd onder de 140 zeerovers verdeeld. De Graaf bestemde vervolgens de Princesa tot zijn vlaggenschip.
De expedities die De Graaf ondernam waren soms gecombineerde acties met andere zeerovers. Dat gebeurde onder anderen met de Nederlander Nicolaas van Hoorn (circa 1635-1683) en de Fransman Michel de Grammont (circa 1645-1686). In 1683 beraamde dit drietal het plan een overval uit te voeren op de belangrijke havenstad Vera Cruz, een rijke prooi in Mexico, die echter als onneembaar gold. In deze stad werden de kostbaarheden verzameld uit het binnenland, maar ook vanuit de Filippijnen die na een zeereis over land de stad bereikten. Voor die overval was er een vloot van acht schepen samengetrokken onder commando van zes Nederlanders, een Bermudiaan en een Engelsman. De raid op Vera Cruz werd op 17 mei 1683 uitgevoerd. Ongeveer 1.300 tot 1.400 boekaniers, voornamelijk Nederlanders en Fransen, namen er aan deel. De Graaf leidde de stoottroepen die vanuit zee de vestingwerken in de vroege ochtend aanvielen. Via land waren ondersteunende troepen de stad genaderd. Van Hoorn nam de leiding over het plunderen van de stad. Na een rijke buit te hebben verzameld door plundering en het ontvangen van losgelden, konden de overvallers ongestoord dwars door een bange, zwaar bewapende Spaanse vloot van zeventien schepen vertrekken! Een gewapende ruzie tussen Van Hoorn en De Graaf over de behandeling van de duizenden gevangenen en het innen van de losgelden leidde tot een verwonding van Van Hoorn waaraan deze een maand later bezweek. De overval op Vera Cruz was voor de Spanjaarden aanleiding om Frankrijk de oorlog te verklaren.
Laurens de Graaf zocht na de plundering van de stad de luwte en hield zich een tijd lang bezig met werkzaamheden als eigenaar van een suiker- en tabaksplantage in de omgeving van Cap Français. Zoals op andere plantages het geval was, maakte ook Laurens gebruik van negerslaven om er het werk te verrichten. De Graaf liet Nederlandse schepen niet met rust. In 1684 veroverde hij twee schepen van de West Indische Compagnie, de Elisabeth en de Stadt Rotterdam. Deze schepen hadden twaalfhonderd negerslaven verkocht op Curaçao en de gezagvoerders restte niets anders dan de opbrengst te overhandigen aan Laurens de Graaf.
De Spanjaarden beschouwden De Graaf als de duivel in eigen persoon. Zij zagen hem na alle verliezen graag aan hun kant en de Spaanse koning bood hem begin 1684 een pardon aan en beloofde hem naast een kaperbrief een fraaie positie binnen de Spaanse marine. De Graaf weigerde echter. Hij voelde zich meer aangetrokken tot Frankrijk en Engeland. Op Frans Hispaniola en bij de gouverneur van Jamaica bood hij echter tevergeefs zijn diensten aan. De Graaf droomde van een eigen staatje om niet langer afhankelijk te zijn van een aristocratisch bestuur. Laurens wilde uitgroeien boven de status van piraat of kaper. Hij had zijn oog laten vallen op Merida, de hoofdstad van Yucatán, een deelstaat van Mexico. Het is hem ondanks grote inspanningen niet gelukt. De grote Spaanse troepenmacht die hem diverse keren opwachtte, verhinderden zijn ambitieuze plan. Toen hij eenmaal in Franse dienst was, zag hij van de beoogde zelfstandigheid af.
Toen de Fransen met de Engelsen diverse oorlogen uitvochten in de Caribische Zee, werd Frankrijk toeschietelijker en De Graaf werd als de verlossende held binnengehaald. Met ingang van 1686 was De Graaf niet langer piraat en vogelvrij, maar kaper in dienst en onder de bescherming van Frankrijk. Lodewijk XIV had bovendien ingestemd met het feit dat Laurens de Franse nationaliteit ontving. De naturalisatieakte getuigt van Dordrecht als de geboorteplaats van Laurens. Het kapen voor Frankrijk leidde tot ingrijpende veranderingen. Enkele titels vielen De Graaf ten deel, zoals ‘majoor van Tortuga Eiland’ waar hij enige tijd was gestationeerd, maar ook 'commandant van Ile à Vache' (1688-1691), een eiland dat bij Haïti behoort. Na 1691 werd hij militair commandant van een belangrijke haven van Haïti: Cap Français. Hij liet daar vestingwerken aanleggen en gold er als een belangrijk verdediger van de Franse belangen.
Blijkbaar had De Graaf trouwplannen, want hij liet zijn huwelijk met Petronilla ontbinden, zoals duidelijk werd uit de besluiten van kerkelijke rechtbanken in Tenerife en Sevilla in de jaren 1689, 1690 en 1691. De nieuwe gegadigde was Anne-Marie. Haar bijnaam luidde Dieu-le-Veut (God wil het), een uitdrukking die zij vaak gebruikte. Het was een strijdlustige zelfstandige vrouw, bedreven op diverse wapens en graag gezien bij de boekaniers, zelfs aan boord waar vrouwen werden geacht ongeluk te brengen. Zonder problemen maakte zij enkele reizen met de kapers mee.
Veroveringen door De Graaf die de basis legden voor grote Franse bezittingen, zoals Louisiana, bezorgden hem de door Lodewijk XIV ingestelde ridderorde 'Chevalier de Saint-Louis'. In 1695 werd Cap Francais vernield door een overweldigende krijgsmacht van Spanjaarden en Engelsen. De Graaf wist weliswaar te ontsnappen, maar vrouw en kinderen werden gevangen genomen en pas na drie jaar uit gevangenschap ontslagen. Na de eerdere loftuitingen van Franse zijde moest hij zich nu in Parijs verantwoorden voor deze nederlaag tegen de Spaans/Engelse combinatie. De Graaf werd echter gerehabiliteerd en zelfs benoemd tot 'Capitaine de Frégate Légère'. Vermeldenswaard is dat De Graaf, nog steeds in Franse dienst, in 1699 met Pierre Le Moyne d’Iberville (1661-1706) zeilde en de basis legde voor de staat Louisiana op een plaats die nu Biloxi (in Mississippi) wordt genoemd. Van daar keerde hij terug naar Cap Français naar vrouw en kinderen. Hij overleed in 1704, zijn vrouw overleefde hem zes jaar Overgeleverde (plantage)liederen in het Caribische gebied zouden nog aan hem herinneren.
Bronnen en literatuur
J. Burney, History of the buccaneers of America (Londen 1912).
J. Merrien, Histoire mondiale des pirates, flibustiers et négriers (Parijs 1959).
W.Ch. de la Try Ellis, Antilliana (Zutphen 1981).
D.F. Marley, Pirates and engineers: Dutch and Flemish adventurers in New Spain (1607-1697) (Windsor 1992).
D.F. Marley, Sack of Veracruz: the great pirate raid of 1683 (Windsor 1993).
A. Zuidhoek, Goud en roem (Amsterdam 2009).
A. Zuidhoek, Held of schurk (Kampen 2011).
Auteur
Cees Esseboom (januari 2015)