Laurens van Convent
Gedoopt maart 1627 in Dordrecht en daar begraven 2 augustus1672. Zoon van David Joosten van Convent, schipper op Londen, en Maeyken Aerts van Strien. Trouwt 5 oktober 1649 met Christina Pieters Bus afkomstig uit Bremen (overleden in 1711). Van Laurens Davidsz is geen portret bekend.
Laurens van Convent woonde aan de Voorstraat tegenover de Nieuwkerkstraat in de Dordtse piratenbuurt. Daar stonden ook de woonhuizen van de zeerovers/kapers Hubert Hugo, Simon den Danser, Laurens van de Graaf, Gerrit Callenburg en Laurens Jansz Schot. Een kaper werkte in opdracht van een Staat, een zeerover voor eigen rekening, maar hun activiteiten verschilden nauwelijks. Laurens Davidsz was aanvankelijk werkzaam in de koopvaardij, maar in 1653, tijdens de Eerste Engelse Oorlog, was hij kaper in dienst van het Admiraliteitscollege op de Maas.
Omstreeks 1656 vestigde Hubert Hugo (1618-1678), afkomstig uit Delfshaven, zich in Dordrecht. Hugo en Convent besloten een kaperproject op te zetten en vonden zes andere financiers om in Zaandam voor ƒ 64.000 een fregat te laten bouwen en uit te rusten. Van Convent deponeerde evenals zijn compagnons ƒ 8.000. Het snelle schip werd uitgerust met 36 kanonnen. Laurens Davidsz werd kapitein van het schip De Zeven Provinciën en Hugo commandant. Laurens' gage bedroeg vier procent van de netto-opbrengst van de veroveringen. De Zeven Provinciën vertrok 20 augustus 1661 van Texel naar Le Hâvre om matrozen en soldaten aan boord te nemen. Van Convent en Hugo bezochten daar op 27 augustus hertog César de Bourbon, admiraal en (bastaard)oom van Lodewijk XIV, en lieten er een in juni ontvangen Franse kaperbrief registreren. De opdracht was met het schip L'Aigle Noir (de Swarte Arent) in de Indische wateren Indiase en Arabische landen schade te berokkenen, vooral in de Rode Zee.
Eind augustus 1661 verliet het schip met een bemanning van 72 koppen Le Hâvre om via de Kaapverdische eilanden en Kaap de Goede Hoop koers te zetten naar Madagascar. Een muiterij door matrozen die niets voelden voor een kaapvaart, werd gewelddadig neergeslagen. Als L'Aigle Noir arriveerde het schip in Madagascar en vertrok vandaar naar Mokka aan het begin van de Rode zee. Acht matrozen van de Swarte Arent deserteerden in april 1662 en bereikten Mokka waar de Verenigde Oostindische Compagnie een handelspost bezat. Laurens Davidsz en Hugo boden de gouverneur enkele buitgemaakte schepen voor het uitleveren van de gedroste matrozen. Toen deze weigerde, staken de Nederlanders de prijsschepen in brand en vernietigden niet veel later een oorlogsschip en zeven barken die de gouverneur had uitgestuurd. De hoofdprijs van de campagne was het overmeesteren van een schip van de koningin van Bijapur (in India) met kostbaarheden voor Mekka en Medina. De buit omvatte vele juwelen, 65.000 goudstukken, 150 balen katoen, tapijten, een grote hoeveelheid geld en twee ledikanten, het een van goud, het ander van zilver.
Uit binnen- en buitenlandse documenten blijkt dat de kapers gewelddadig te werk gingen, een groot aantal schepen verbrandden en zeelui gijzelden en martelden. Met een grote buit werd de terugreis ondernomen. Via Mauritius (bezit van de V.O.C.) werd 25 december 1662 St. Helena aangedaan en via Ascencion ging het naar Martinique en St. Christoffel in het Caribisch gebied. Daar werd onder meer een Engels schip veroverd met ruim 2.500 huiden die de Engelsen gekaapt hadden van de West Indische Compagnie. Tijdens het verblijf op St. Christoffel werden de kostbaarste goederen overgeladen in enkele schepen die met Hugo naar de Nederlanden vertrokken. De Swarte Arent en het schip met de huiden koersten onder bevel van Laurens Davidsz naar Frankrijk. Koning Lodewijk XIV verzocht de Staten-Generaal de kapers te arresteren en de goederen naar Frankrijk te sturen. Hij verdacht hen ervan Frankrijk het in de kaperbrief bedongen aandeel van 10% te onthouden. Hugo slaagde er tijdig in een deel van de goederen in Antwerpen op te slaan. Laurens Davidsz was in Le Hâvre niet aan wal gegaan, maar doorgevaren naar Dordrecht. Daar werd hij eind mei 1663 wegens zeeroverij gearresteerd. Hij legde een verklaring af over de reis en wees er tevergeefs op dat hij handelde namens Frankrijk. Het vonnis van 26 september 1663 luidde: 30 jaar tuchthuis, voor eeuwig verbannen uit Holland en West-Vriesland en verbeurdverklaring van zijn bezittingen. Tevens werd hem ten laste gelegd dat de bemanning tijdens de reis de ordinaris Scheepsgebeden noyt hebben gedaen.
Eerder had het Hof van Holland Laurens Davidsz ter dood veroordeeld op grond van roverij en het in dienst treden bij een vreemde mogendheid. Bijna geëxecuteerd, werd hij vanuit Den Haag ter berechting naar Dordrecht overgebracht, een zaak van jurisdictie. Beide vonnissen doen gezocht aan. Het verwijt van zeeroverij deed niet ter zake, want Van Convent en Hugo beschikten over een officiële Franse kaperbrief. Het niet in vreemde dienst mogen treden, was slechts van toepassing op een land waarmee de Republiek in oorlog was en dat was hier niet het geval. Het heeft er de schijn van dat de bewindhebbers van de V.O.C. en de W.I.C. grote druk uitoefenden op de rechtbank vanwege de schade die de ondernemingen en hun handelspartners hadden geleden door de activiteiten van de kapers.
Dordrecht beschikte over een gevangenis, niet over een tuchthuis, Amsterdam wel. Begin oktober 1663 kwam Van Convent geketend in het tuchthuis aan de Heiligeweg aan. Op 28 november ontsnapte hij 's nachts via de schoorsteen van zijn celruimte en vond de weg naar Le Hâvre, want daar was hij veilig. Toch was Laurens Davidsz in 1666 terug in Dordrecht. De Franse Raad van State had in zijn beschikking van 30 november 1663 Laurens Davidsz en Hugo volledig vrijgepleit. De geconfisqueerde goederen moesten terug naar de kapers en Van Convent moest in vrijheid worden gesteld. De Staten van Holland volgden door op 4 november 1664 Laurens Davidsz en de zijnen te pardonneren voor het ten laste gelegde.
Bij het uitbreken van de Tweede Engelse Oorlog (1665-1667) werd Laurens Davidsz op15 juli 1665 gezagvoerder op het oorlogsschip de Gorinchem. De voormalige kaper was nu zee-officier onder admiraal De Ruyter. Van Convent voerde het commando over diverse oorlogsschepen, zoals de Swol en in 1671 de Groot-Hollandia. Een van de grootste was de Gelderland met 280 man en 36 kanonnen, waarmee hij tijdens de Derde Engelse Oorlog (1672-1674) op 7 juni 1672 deelnam aan de slag bij Solebay. Aan het eind van die maand was hij ernstig ziek. 21 juni 1672 ging Laurens Davidsz naar Dordrecht, waar hij op 45-jarige leeftijd overleed; 2 augustus 1672 werd hij in de Augustijnenkerk begraven. Dordrecht eert de commissievaarder/kaper/kapitein met een straatnaam in de zeeheldenbuurt.
Bronnen en literatuur
Sententie, ghegeven tot Parijs by den grooten Raedt den 30. November 1663 (Antwerpen 1663).
Brief uit Parijs over de Dordtse zeerovers Laurens Davitsen van Convent en Hubert Hugo (afschrift), 7 november 1663 (Regionaal Archief Dordrecht 150-409).
Sententie by mijn Ed: Heeren van den Gerechte der stadt Dordrecht, op den xxvi. September 1663 gepronuncieert tegens Laurens Davidsz (Regionaal Archief Dordrecht 150-410).
J.J. Beyerman, Een zeeroover als zee-officier onder De Ruyter, in: Staat- en letterkundig tijdschrift Nederland, 86 (1934) september.
J. Bouman, Dordt eigenaardig, in: dagblad De Dordtenaar, 25 juli 1989 en 1 augustus 1989.
A. Nelemans, Sepulture ofte graftboeck van de Augustijnenkerck te Dordrecht (Sliedrecht 1998).
V. West Lunsford-Poe, Piracy and privateering in the Golden Age Netherlands (Palgrave, New York 2005).
A. Zuidhoek, Held of schurk (Utrecht 2011).
H. de Prieëlle-Bunk, Het huis van piraat Laurens Davidszoon van Convent, in: Oud-Dordrecht, 29 (2011) nr. 3, p. 222-232.
C. Esseboom, Laurens Davidsz van Convent, piraat en zee-officier, in: Dordrecht Monumenteel, bulletin 42 (2012), p. 6-14.
Auteur
Cees Esseboom (september 2012)