Deze website maakt gebruik van cookies en daarmee vergelijkbare technieken om een optimale gebruikerservaring te bieden. Je kunt je voorkeuren aanpassen.

Deze cookies zorgen ervoor dat de website naar behoren werkt. Deze cookies kunnen niet uitgezet worden.
Deze cookies zorgen ervoor dat we het gebruik van de website kunnen meten en verbeteringen door kunnen voeren.
Deze cookies kunnen geplaatst worden door derde partijen, zoals YouTube of Vimeo.
Deze cookie stellen onze advertentiepartners in staat om doelgerichter informatie te kunnen aanbieden.

Door categorieën uit te zetten, kan het voorkomen dat gerelateerde functionaliteiten binnen de website niet langer correct werken. Het is altijd mogelijk om op een later moment de voorkeuren aan te passen.

Lodewijk Hendrik Nicolaas Bosch van Rosenthal

07-04-1884 (Dordrecht) — 29-01-1953 (Zeist)
Portret van Lodewijk Bosch van Rosenthal

Portret van Lodewijk Bosch van Rosenthal

Archief Eemland

circa 1940

Lodewijk Hendrik Nicolaas Bosch van Rosenthal werd geboren in Dordrecht op 7 april 1884, hij overleed in Zeist op 29 januari 1953. Lodewijk was de oudste zoon uit het in 1883 te Amersfoort gesloten huwelijk tussen Lodewijk Hendrik Nicolaas Frederik Marie Bosch ridder van Rosenthal, jurist (Velp 6 maart 1845-Zwolle 16 maart 1900) en Roelina Gijsberta Gerhardina van Holthe, onderwijzeres (Dwingeloo 22 november 1855-Voorst 23 juli 1924). Verder werden uit de huwelijk geboren: Wilhelmina Catharina (Dordrecht 12 maart 1887-Dordrecht 25 juli 1888), Johan Jeronimus Balthazar (Dordrecht 3 mei 1889-Wassenaar 19 augustus 1955) en Edzard Jacob (Dordrecht 27 mei 1892-Gorssel 2 april 1945).

Lodewijk trad op 2 april 1913 te Leersum in het huwelijk met Gertrude Anna Pauw van Wieldrecht ('s-Gravenhage 9 juni 1887-Zeist 5 april 1980), oudste dochter van Maarten Iman ridder Pauw van Wieldrecht (Utrecht 1 februari 1860-Leersum 26 september 1913) en jonkvrouwe Maria Repelaer ('s-Gravenhage 11 februari 1863-Leersum 27 juli 1939). Uit het huwelijk tussen Lodewijk en Gertrude werden de volgende kinderen geboren:
- Lodewijk Hendrik Nicolaas Frederik Marie (Zutphen 21 januari 1914-Ede 13 november 2004)
- Maria Yvonne (Zutphen 30 maart 1916- Lochem 23 oktober 2015)
- Johan Theodore (Brummen 2 december 1921-Zeist 22 november 1977)
- Josine Francesca Victoria (Brummen 29 maart 1924-Zeist 30 mei 1997)

Lodewijk Hendrik Nicolaas Bosch van Rosenthal woonde tot zijn achttiende in Dordrecht, hij verliet de stad toen hij ging studeren. Na een korte carrière als jurist werd hij in 1917 burgemeester van het Gelderse Brummen. Lodewijk zou zijn hele leven in het openbaar bestuur actief blijven. Hij was onder meer burgemeester in 's-Gravenhage en commissaris van de koningin in de provincie Utrecht. Bosch van Rosenthal stond bekend als een autoritaire maar openhartige regent, een strijdlustig nationalist en orangist bovendien. Hij groeide tijdens de bezetting uit tot een van de belangrijkste leiders van het verzet.

Lodewijk Bosch van Rosenthal was een telg uit een vooraanstaande, van oorsprong Duitse, familie. Zijn overgrootvader Hans Heinrich Conrad von Rosenthal (1762-1822) was afkomstig uit de aan de Rijn gelegen vestingstad Wesel, hij werd als Pruisische militair in Nederland ingekwartierd. Hans' zes zoons kregen niet alleen zijn achternaam. Lodewijks gelijknamige grootvader (1796-1874) kreeg ook de achternaam Bosch (van zijn moeder). Bij diens broers werden respectievelijk de namen Nedermeijer, Nieupoort, Moritz, Ziegenhirt en Kloekhoff (van diverse andere leden van de familie) aan de naam Van Rosenthal toegevoegd.

Lodewijks moeder was van 1874 tot aan haar huwelijk in 1883 in Dordrecht als lerares geschiedenis en aardrijkskunde werkzaam. Lodewijks vader studeerde rechten en was daarna (substituut-)officier van justitie in de stad. De jonge Lodewijk ging in Dordrecht naar de lagere school en naar het gymnasium aan de Cornelis de Wittstraat, in 1902 deed hij examen. Bosch van Rosenthal was een sportieve jongeman, hij deed aan golf en tennis en speelde een paar jaar voetbal bij DFC. Tussen 1902 en 1911 studeerde hij rechts- en staatswetenschappen in Leiden en Utrecht. Lodewijk bekleedde in deze periode diverse functies in het studentencorps. In 1904 behaalde hij zijn kandidaats- en in 1907 zijn doctoraaldiploma in Leiden, gevolgd door een doctoraal (1909) en een promotie (1911) in Utrecht.

Na het afronden van zijn studie ging Lodewijk in Zutphen wonen en werken, hij werd er advocaat en procureur (procesvertegenwoordiger). Tevens werd hij in 1912 benoemd tot kantonrechter-plaatsvervanger. Zijn eerste stappen in de politiek zette Lodewijk ook in Zutphen, in oktober 1915 nam hij zitting in de gemeenteraad. Eind 1917 was hij ook een paar maanden wethouder. Dit smaakte wellicht naar meer, want in december van dat jaar werd Bosch van Rosenthal benoemd tot burgemeester in het nabijgelegen Brummen. Na zijn periode aldaar (tot juni 1924) bekleedde hij dit ambt vervolgens in Groningen (tot december 1930) en 's-Gravenhage (tot juni 1934). Lodewijk was ook op andere terreinen bestuurlijk actief. Hij was lid van het college van curatoren van de Rijksuniversiteit Groningen (1928-1930) en lid (1930-1940) en president (1945-1950) van het college van curatoren van de Rijksuniversiteit Utrecht. In Groningen toonde burgemeester Bosch van Rosenthal zich een fervent voorstander van de openbare heiliging van de zondagsrust, in 's-Gravenhage zorgde hij ervoor dat de maximumsnelheid werd afgeschaft. Hierna nam Lodewijk afscheid van de lokale politiek, hij werd benoemd tot commissaris van de koningin in de provincie Utrecht.

In het eerste decennium van zijn politieke loopbaan was Lodewijk partijloos. Circa 1928 werd hij lid van de Christelijk Historische Unie (CHU). De familie Bosch van Rosenthal was van Nederlands Hervormde huize, maar de kinderen werden niet religieus opgevoed. In Groningen was Lodewijk een trouw kerkganger, maar pas op maar liefst 55-jarige leeftijd liet hij zich in zijn Utrechtse ambtswoning dopen en deed hij belijdenis (juni 1939). Bosch van Rosenthal kon niet de minsten tot zijn bekenden rekenen. Bij hun 25-jarig huwelijksjubileum in 1938 werden Lodewijk en zijn vrouw per brief gefeliciteerd door de Duitse ex-keizer Wilhelm II (1849-1941) . Datzelfde jaar was Lodewijk, samen met andere (koninklijke) hoogwaardigheidsbekleders, te gast in Huis Doorn bij het huwelijk van een van Wilhelms kleinzonen.

Al (ver) voor de Duitse inval moet Bosch van Rosenthal de bui al hebben zien hangen. In januari 1937 werd hij lid de Raad van Toezicht van de Vereniging voor Luchtbescherming. In mei 1940 werd hij voorzitter van de commissie die zich bezighield met hulpverlening aan de in de Grebbelinie gevallen slachtoffers. In februari 1941 werd Bosch van Rosenthal door de Duitse bezetter uit zijn functie gezet. Lodewijk had er niet voor teruggedeinsd om rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart bij een bezoek aan Utrecht stug te negeren. Als commissaris van de koningin weigerde hij trouwens het liefst iedere Duitser een hand te geven. Samen met zijn Limburgse ambtsgenoot Van Sonsbeeck stond Lodewijk vanwege zijn anti-Duitse houding bekend als scherpslijper, iets wat hij zelf overigens als een geuzennaam beschouwde. Na zijn ontslag hield Bosch van Rosenthal een indrukwekkende toespraak tot zijn ambtenaren. De oproep werd gedaan aan het werk te blijven, tenzij men meende dat niet langer te kunnen doen.

Begin jaren 40 raakte Bosch van Rosenthal betrokken bij het Politiek Convent, het samenwerkingsverband van politieke partijen. Hij werd lid van de commissie die zich boog over het naoorlogs bestuur. In navolging hierop en om te voorkomen dat er na de oorlog een gezagsvacuüm zou ontstaan, werd er door de Nederlandse regering in ballingschap een College van Vertrouwensmannen ingesteld. Tussen augustus 1944 en eind mei 1945 was Lodewijk Bosch van Rosenthal, actief onder een schuilnaam, voorzitter van dit orgaan. Een paar weken eerder was hij reeds herbenoemd als commissaris van de koningin in de provincie Utrecht. Een half jaar later werd hij echter, vanwege gezondheidsredenen, op non-actief gesteld. De sociaaldemocraat B.J.J. Wijkamp (1879-1951) werd voor de tweede keer waarnemend commissaris. Tussen 1939 en 1942 had Wijkamp die taak namelijk ook al op zich genomen. In augustus 1945 werd Bosch van Rosenthal benoemd tot staatsraad in buitengewone dienst. Hij was als zodanig tot aan zijn dood (parttime) werkzaam bij een van de afdelingen van de Raad van State.

Tijdens de bezetting deed Bureau Inlichtingen (BI), een militaire inlichtingendienst, onderzoek naar Bosch van Rosenthal. Hij was diep gegriefd toen Wilhelmina hem na de oorlog, als gevolg van deze aantijgingen, niet wenste te ontvangen. Ook Lodewijk werd in 1948-1949 gehoord door de parlementaire enquêtecommissie die het regeringsbeleid in de jaren 1940-1945 onderzocht. Ferm diende hij zich van repliek, hij had immers al een paar jaar voor de Duitse inval voor het nazisme gewaarschuwd. Vanwege zijn verzetswerk was Lodewijk in februari 1946 benoemd tot Grootofficier in de Orde van Oranje-Nassau. Hij kreeg die versierselen opgespeld door zijn oudste zoon die op dat moment kabinetschef was bij Louis Beel, minister van Binnenlandse Zaken (1902-1977). Ook andere hoge buitenlandse onderscheidingen vielen Bosch van Rosenthal ten deel. Hij tobde al langer, ook tijdens de oorlog, met zijn gezondheid. Twee dagen voordat de Watersnoodramp de Nederlandse kust zou treffen, overleed hij te Zeist. Op de Oude Begraafplaats te Zutphen kreeg hij zijn laatste rustplaats.

Bronnen en literatuur

www.parlement.com
B. Koene, De man die op Thorbecke moest passen – Politicus, vrijmetselaar en slavenvriend Jan Nedermeijer van Rosenthal, 1792-1857 (Amsterdam 2021).
Gelders Archief (Archief 0724, Familie Bosch van Rosenthal).

Auteur

Sander van Bladel (oktober 2022)