Nicolaes Maes
Nicolaes Maes (de naam kent enkele varianten) werd in januari 1634 op de Voorstraat in Dordrecht geboren en gereformeerd gedoopt in de Grote Kerk. Hij overleed in Amsterdam en werd daar op 24 december 1693 in de Oude Kerk begraven. Hij was de tweede zoon van Gerrit Willemsz Maes uit Ravenstein (begraven te Dordrecht op 2 september 1684), gegoede zijdekoopman en zeepzieder, en Ida Herman Claesdr (gestorven < 29 november 1681).
Nicolaes trad op 31 januari 1654 te Dordrecht in het huwelijk met Adriana Joostendr Brouwers (Zierikzee augustus 1624-begraven in de Oude Kerk te Amsterdam op 14 maart 1690). Adriana was de weduwe van dominee dr. Arnoldus de Gelder (Dordrecht 1606-Dordrecht 14 augustus 1652), predikant te Wijngaarden. Zij bracht bij haar huwelijk met Maes twee zoons mee: Justus de Gelder, leerling van zijn stiefvader en later kunstschilder (gedoopt te Dordrecht 20 juli 1650, overleden te Vianen 15 juni 1724)) en Wouter de Gelder (geboren Dordrecht 13 januari 1651). Uit dit huwelijk vier kinderen:
- Conraedus (Dordrecht 1654-Dordrecht 1656)
- Johanna (geboren Dordrecht april 1656)
- Arnoldina (gedoopt Dordrecht 6 juni 1660)
- Ida of Yda Margaretha (?)
Nicolaas Maes was een vooraanstaand tekenaar en portret- en genreschilder uit de Gouden Eeuw. Hij werd opgeleid in Dordrecht en later bij Rembrandt (1606-1669) in Amsterdam. Maes wordt beschouwd als een van diens talentvolste leerlingen. Zijn tekeningen werden soms aan Rembrandt toegeschreven. Slechts korte tijd schilderde Maes onder invloed van zijn leermeester in diens stijl. Na zijn terugkeer in Dordrecht schilderde hij vooral genrestukken in een vernieuwende stijl die het huiselijke leven van alledag tot onderwerp hadden en die zeer werden gewaardeerd. Vanaf circa 1660 specialiseerde hij zich in het schilderen van modieuze portretten. Hij schiep een omvangrijk oeuvre: circa 500 schilderijen en vele tekeningen.
Van de jonge jaren van Nicolaes Maes weten wij vrijwel niets. Hij leerde volgens Houbraken tekenen ‘by een gemeen meester’ in Dordrecht en vertrok rond 1648 naar Amsterdam om bij Rembrandt in de leer te gaan. Rembrandt had ook als leermeester een grote reputatie. De kosten van de opleiding bedroegen 100 gulden per jaar (ongeveer een half jaarsalaris van een arbeider). Maes moet daar een andere Dordtse leerling hebben ontmoet die van circa 1650 tot circa 1654 eveneens bij Rembrandt in de leer was: de wat minder bekende Jacobus Leveck (1634-1675). Maes schilderde er veelal Bijbelse voorstellingen in Rembrandts stijl, maar was slechts kort diens navolger.
Na zijn leertijd keerde Maes naar Dordrecht terug, al is niet exact bekend wanneer. Op 28 december 1653 was hij zeker terug in Dordrecht, want op die datum ging hij daar in ondertrouw. Zijn oudst gedateerde Dordtse schilderij dateert van december 1653. Terug in zijn vaderstad schilderde hij genrestukken in een eigen innovatieve stijl. Hij wist ruimtelijke illusies te scheppen door een geraffineerd gebruik van perspectief en het gebruik van licht en donker. Een bekend voorbeeld is De luistervink uit 1657. Andere bekende doeken zijn: De liereman (jaren ’60) en Oude vrouw in gebed (circa 1656).
Hij kreeg met regelmaat portretopdrachten van de Dordtse elite. Het strenge portret van regent en burgemeester Jacob de Witt (1589- 1674), eveneens uit 1657, wordt wel het meesterwerk van Maes’ vroege portretstijl genoemd en deed nog sterk aan Rembrandt denken. Vanaf circa 1665 schilderde Maes vrijwel uitsluitend portretten. Hij werd een bekende en gewilde portrettist. Tussen 1665 en 1670 werd zijn portretstijl minder ‘streng’, meer gedetailleerd, minder pasteus (gladder) en met een lichter palet. Houbraken vermeldt dat Maes al snel was gestopt met het portretteren in Rembrandts’ stijl, 'te meer toen hij zig tot het schilderen van pourtretten begaf, en wel zag dat inzonderheid de jonge juffrouwen meer behagen namen in het wit dan in ‘t bruin’. Hij schilderde nu portretten in de trant van Ferdinand Bol (1616-1680), Govert Flinck (1615-1660) en Bartholomeus van der Helst (1613-1670). Enkele bekende portretten zijn: Pendant portretten van Jacob Trip en diens vrouw Margaretha de Geer (circa 1659) en Zelfportret (circa 1685).
Tussen 1665 en 1667 verbleef hij in Antwerpen om het werk van de Zuid-Nederlandse barokschilders Peter Paul Rubens (1577-1650), Jacob Jordaens (1593-1678) en Anthony van Dyck (1599-1641) te bestuderen. Hij ontmoette daar Jordaens persoonlijk. Na deze studiereis keerde hij terug naar Dordrecht, waar hij tot zijn definitieve vertrek naar Amsterdam in december 1673, zou blijven. Maes schijnt een rustig man te zijn geweest met een beperkt sociaal leven. Wel trad hij toe tot de Dordtse schutterij en wel tot het vendel ‘Steeghoversloot’ waarin collega Jacobus Leveck vaandrig was. Hij bracht het tot luitenant.
De zaken liepen aanvankelijk goed en Maes belegde in Dordrecht geld in onroerend goed, zowel binnen als buiten de stadsmuur. Hij schijnt ook handel te hebben gedreven. Hij kocht van Johan van Briel, kapitein bij de schutterij, op 29 maart 1658 een huis met erf aan het Steegoversloot voor 2650 gulden en 'twee rozenobels (gouden munten) tot spellegelt voor des vercoopers huysvrouwe'. (Het speldengeld was een eerbewijs aan de vrouw van de verkoper. Zij kon voor dat geld bijvoorbeeld een sieraad of iets dergelijks kopen). Daarnaast verplichtte Maes zich om de verkoper, zijn vrouw en kinderen 'te conterfeyten in één stuk', waarbij doek of paneel en lijst voor rekening kwamen van de verkoper. Maes betaalde voor het huis 1000 gulden contant. Het resterende bedrag van 1650 gulden leende hij van de verkoper tegen 4% rente. Maes loste dit bedrag af aan de erven van Van Briel op 24 mei 1677. Dit huis diende de familie Maes als woonhuis. Voorts kocht hij op 24 juli 1665 een tuin met tuinhuisje buiten de Sint Jorispoort voor 325 gulden en op 28 april 1671 een nabijgelegen tuin met tuinhuisje voor 200 gulden. Maes kocht ook een huis met erf gelegen naast zijn eigen woonhuis aan het Steegoversloot voor 1600 gulden (30 juni 1672). Op 15 december 1678 tenslotte – hij woont dan al enkele jaren in Amsterdam- kocht hij nog een huis aan de Hoge Nieuwstraat, nabij het Blauwpoortsplein. Voor zover bekend hield hij zijn onroerend goed in Dordrecht deels aan toen hij zich al definitief in Amsterdam gevestigd had. Sommige panden werden verkocht, andere verhuurd. Zeker is dat laatste met betrekking tot het tweede gekochte huis aan het Steegoversloot. Dat pand werd per 15 januari 1675 voor drie jaar verhuurd aan de weduwe van Theodoor Dibbetius voor 132 gulden per jaar en het werd in 1692 doorverkocht aan de drie zusters Van Dyck voor 2300 gulden. Op 13 oktober 1664 maakten Maes en zijn echtgenote hun testament op. Dat testament werd herzien in Amsterdam op 17 november 1680 en daarin werd bepaald dat Maes’ dochters en zijn stiefzoons gelijk zouden worden behandeld.
Op 14 december 1673 vertrok Maes naar Amsterdam en vestigde zich in de Barndesteeg die de Oudezijds Achterburgwal met de Kloveniersburgwal verbond. Zijn motief was zeer waarschijnlijk van economische aard. Met de markt voor kunstschilders ging het slechter in Dordrecht. Meer en beter betaald werk lokte in Amsterdam. Een van de eerste doeken die hij hier schilderde was Kinderen in een landschap (1674). Hij werd geen officieel poorter (burger) van de stad (het poorterschap kostte geld). Pas in 1688 toen het stadsbestuur een ledenlijst van het Sint Lucasgilde wenste, werd hij vermeld als inwoner van de stad. Nadat hij zich definitief in Amsterdam gevestigd had, legde hij zich vrijwel geheel toe op het schilderen van portretten. Maes had zijn schilderstijl in de loop van de tijd zodanig gewijzigd dat sommige kunsthistorici meenden dat er twee schilders met dezelfde naam in dezelfde periode werkzaam waren geweest. In zijn loopbaan werd Maes beïnvloed door onder meer Rembrandt, Samuel van Hoogstraten (1627-1678) en Gerard Dou (1613-1675). Op zijn beurt inspireerde Maes schilders als Israël Covyn (1582-1665), Reinier Covyn (1632-1681), Pieter de Hooch (1629-1684), Johannes Vermeer (1632-1675) en Cornelis Bisschop (1630-1674). Enige van zijn leerlingen waren Margaretha van Godewijck (1627-1677), Jacob Moelaert (1649-1727), Johannes Vollevens (1649-1728) en zijn stiefzoon Justus de Gelder.
In zijn laatste levensjaren werd Maes geplaagd door jicht. Hij overleed vlak voor Kerstmis 1693 ‘geen onmondige kinderen nalatende’. De kosten van zijn begrafenis in de Oude Kerk bedroegen 15 gulden. Zijn erven liet hij een vermogen na van 11.000 gulden alsmede meerdere onroerende goederen.
Vernoeming
Singel (Nicolaas Maes) te Dordrecht.
Literatuur
Rijksdienst Kunsthistorische Documentatie, RKD Artists: Nicolaes Maes (51906).
Van der Aa, dl. 12-1, p. 18 en 19.
NNBW, dl.10, p. 533-535.
Arnold Houbraken, De groote schouburg der Nederlantsche konstschilders en schilderessen, 3 delen, (’s-Gravenhage 1718-1721), dl. 2, p. 273-277.
W. Valentiner, Nicolaes Maes (Berlin 1924).
A. Bredius, Bijdragen tot een biografie van Nicolaes Maes, in: Oud Holland, vol. 41 (Leiden, 1923-1924), p. 207-214.
Peter Marijnissen, Wim de Paus, Peter Schoon, George Schweitzer (red.), De zichtbare werelt (Zwolle 1992) p. 226-251.
Sander Paarlberg, Alicja Rakuzyn, Peter Schoon (red.), Griekse goden en helden in de tijd van Rubens en Rembrandt (Dordrecht 2001), p. 350.
Sander Paarlberg, Rembrandt en Dordrecht. De meester en zijn leerlingen (Dordrecht 2016).
Auteur
Roel Leentvaar (april 2017)