Pieter Blussé
Pieter Blussé werd 3 juli 1748 in Dordrecht geboren, 7 juli gedoopt, en overleed 15 juni 1823 in Leiden. Hij was de zoon van Abraham Blussé (1726-1808, drukker/boekhandelaar/dichter) en Cornelia Vallarée (1716-1775).
Hij trouwde 14 augustus 1771 in Rotterdam met Sophia Arnolda Christina Vermeer (Zevenaar 18 maart 1753-Dordrecht 1 oktober 1819), dochter van Hendrik Vermeer (overleden Zevenaar 28 november 1768) schepen en secretaris van Zevenaar, en Elisabeth Margaretha Geertruida van Hecking (Zevenaar 6 maart 1715-Zevenaar 9 april 1765). Uit dit huwelijk werden geboren:
- Abraham (1772-1850)
- Hendrik Johannes (1774-1774)
- Hendrik (1776-1802)
- Adolph (1779-1846)
- Cornelia Elizabeth (1781-1871)
- Elisabeth Sophia (1784-1867)
- Pieter (1786-1869)
- Jan Jacob (1788-1879)
- Adriaan Gijsbert (1791-1834)
- Sophia Frederica (1793-1875)
- Franςois Frederik (1797-1832)
Pieter Blussé was een gedreven patriot en droeg die denkbeelden ook uit. Hij vervulde in de patriottentijd diverse bestuurlijke functies. Pieter nam al op jonge leeftijd de onderneming van zijn vader over, wat vooral een concessie was aan de voogden van zijn toekomstige echtgenote. Pieter volgde in A. Blussé en zoon een behoudende uitgeverspolitiek: geen politieke publicaties en beslist geen radicale patriottische geschriften. Veilig waren woordenboeken, schoolboeken, kinderboeken en vooral religieuze geschriften. Hij vertoonde als uitgever en als politicus een risicomijdend gedrag. Met de zorg voor een goede bestemming van zijn zeven zonen bouwde hij de onderneming in een politiek-economisch woelige tijd uit tot een familie-imperium.
Een klassieke studie was noodzakelijk, evenals kennis van de levende talen, handelskennis, handelscorrespondentie en boekhouden, zo meende Abraham Blussé. Zijn kinderen zouden daarom zowel een Franse als een Latijnse school moeten bezoeken, maar die beslist niet voltooien. Een korte studie was voldoende. Pieter meldde zich, elf jaar oud, in Woudrichem bij de kostschool van Egidius Timmerman. Die bood onderwijs in gereformeerde godsdienstleer, Nederlands en Frans, lezen, schrijven, cijferen en boekhouden. De jaarlijkse kosten waren 150 gulden en 25 gulden voor het boekhouden, en eenmalig een zilveren bestek, twee borden en zes servetten! Na op deze kostschool twee jaar te hebben doorgebracht, werd Pieter in 1761 als leerling van de Dordtse Latijnse school ingeschreven in de tweede klas. Na twee jaar, in september 1763, noteerde rector Van Dam in het leerlingenboek achter Pieters naam: 'valedixit musis' ('heeft de muzen vaarwel gezegd'). Naast de studie in de klassieke letteren volgde Pieter elders godsdienstleer, tekenen, Engelse en Duitse les. De tijd die hem dan nog restte, werd hij door vader ingezet voor allerlei bezigheden in de boekhandel.
Pieters verdere opleiding moest het vak van boekverkoper betreffen. Abraham vond voor hem in Amsterdam een stageplek bij de uitgeverij en boekhandel van de ziekelijke Jacobus Loveringh. Pieter kon later aan het bedrijf leiding gaan geven, waardoor Abraham een dependance in Amsterdam zou hebben. Toen Loveringh half verlamd was geraakt, werd Pieter, amper 17 jaar oud ‘tot hoofd des handels en des huizes verheven’. Naast zijn activiteiten bij Loveringh volgde hij ‘geografische en physische collegien’, nam Engelse les en kreeg Latijnse les van de Franse jezuïet Hubert.
In Dordrecht was de jongste zoon Adolph voorbestemd vader in de onderneming op te volgen. Adolph (geboren 1753) overleed echter 20 mei 1767 aan tuberculose. Pieter voelde zich toch meer thuis in Dordrecht en na het overlijden van zijn broer mocht hij bij Abraham komen werken. In 1769 nam Pieter afscheid van Amsterdam; de zaken van Loveringh werden overgenomen door assistent Johannes Allart (1754-1816), banketbakkersgezel en predikantenzoon, die er een bloeiende uitgeverij van zou maken.
Toen Pieter in Dordrecht terug was, werd hij in augustus 1769 als vaandrig ingelijfd bij een van de elf burgervendels: het IX vendel met als standplaats de Vismarkt. Na een jaar wist hij zich aan deze dienstplicht te onttrekken. Pieter ontmoette in Rotterdam in 1770 de 17-jarige Sophia Arnolda Christina Vermeer. Zij was wees en afkomstig uit een geslacht van schepenen en belastingontvangers. De genegenheid die er tussen Pieter en Sophia ontstond, werd niet gedeeld door de voogden van het meisje. Die voerden bezwaren aan, zoals het feit dat Pieter geen eigen onderneming bezat; volgens hen zou het meisje beneden haar stand trouwen. Daarop reageerde Abraham door zijn onderneming te splitsen: Pieter kreeg de boekhandel, de uitgeverij en de binderij. Zelf behield hij de zaken rond de loterij en het postkantoor, twee in 1764 door hem geërfde ambten. De voogden onderzochten toen de sociale status van een boekhandelaar en diens financiële achtergrond. Een jaar later, in februari 1771, kwamen de huwelijkse voorwaarden aan bod. Uiteindelijk besliste Sophia en stemde in met een huwelijk met Pieter.
Pieter was ook in kerkelijke kringen actief. In 1772 werd hij gevraagd als diaken, in 1787 volgde de aanstelling tot ouderling en wijkmeester. Deze contacten betekenden ook een basis voor de leverantie van religieuze publicaties en schoolboeken voor de hervormde diaconieschool met haar vele honderden leerlingen.
Pieter en zijn vader maakten geen geheim van hun patriottische gevoelens. Die van Pieter blijken in 1781 als hij met een aantal belangrijke Dordtenaren de ‘Vaderlandsche maatschappij ter aanmoediging en belooning der Nederlandsche heldendeugd’ opricht. Deze instelling verleende gesneuvelde of verminkte soldaten een medaille en een jaarlijkse uitkering aan vrouw en kinderen. De Republiek bevond zich in de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784). Stadhouder Willem V werd verweten de Republiek te gronde te hebben gericht en er zou een uitgebreid democratiseringsproces moeten volgen. Ook moesten er goed bewapende burgermilities worden gevormd. Dordrecht reageerde door in juli 1783 het exercitiegezelschap 'De vrijheid' op te richten. Pieter Blussé behoorde tot de initiatiefnemers en trad tevens op als gecommitteerde tegenover andere exercitiegenootschappen. De eis tot democratisering leidde er in 1786 toe dat de gilden en de schutters een vrije verkiezing van het College van Veertigen eisten. De Veertigen nomineerden schepenen en oudraden, maar keken in de praktijk daarvoor voornamelijk in eigen kring. In de vrije verkiezing werden Pieter en Abraham beiden gekozen. Na de Oranjerestauratie in 1787 als gevolg van de Pruisische interventie werd Pieter uit al zijn bestuurlijke functies gezet. Hij bleef op de achtergrond tot 1795 toen hij in de voorlopige stadsregering werd benoemd en zette ook het bureau inkwartiering op. Aan het eind januari democratisch gekozen stadsbestuur nam hij maar even deel; in april nam hij vanwege diverse conflicten definitief afscheid.
Pieters oudste zoon Abraham die na zijn studie aan de Leidse universiteit Waals-Hervormd proponent was (de familie Blussé kwam uit Waals-Vlaanderen), keerde in 1795 in Dordrecht terug. Op zijn verzoek kocht Pieter in 1797 de Dordrechtsche Courant van uitgever Jan de Leeuw. Abraham jr. werd uitgever en redacteur, maar kon een jaar later hoofdredacteur van de prestigieuze Gazette de Leyde worden tegen een salaris van 2000 gulden plus winstdeling. Zoon Adolph nam daarop het hoofdredacteurschap in Dordrecht op zich met de leiding over de krant en drukkerij. Hij werd hiervan in 1804 eigenaar toen hij meerderjarig werd (in die tijd bij 25 jaar).
Een bekende serie die de uitgeverij uitbracht, was de 24-delige ‘Volledige beschrijving van alle konsten, ambachten, handwerken, fabrieken trafieken, derzelver werkhuizen, gereedschappen enz’. Pieter bood die bij intekening aan in de periode 1789-1820: ‘ten deel overgenomen uit de beroemdste buitenlandsche werken en vermeerderd met de theorie en praktijk der beste inlandsche konstenaaren en handwerkslieden’. Het betrof boeken over de suikerraffinage, het bierbrouwen, de zijdeteelt, de plateelbakkerij, het leerlooien et cetera. Sommige auteurs/vertalers waren bij vele delen betrokken, zoals P.J. Kasteleijn (1746-1794) en Gerrit Paape (1752-1803). Bij ongeveer de helft van de delen valt daardoor wellicht op de praktische kennis van de auteurs wel iets af te dingen.
Een standaardwerk was van de hand van Dordtenaar Hendrik de Haas (1732-1809), collega boekhandelaar/uitgever, maar vooral binder. Hij schreef het 22ste deel over het boekbinden dat in 1806 verscheen. De Haas was een uitgesproken patriot zoals het merendeel van de door Pieter gekozen auteurs. De Haas was als uitgever verantwoordelijk voor het revolutionaire ‘De rechten van den mensch en van den burger’ dat zo klein was dat het in de handpalm paste. Hij was ook de uitgever van de patriottische geschriften van Albert Jan Verbeek (1758-1829) en van ‘Mengelwerk van het Dordts gedenkboek’ in de jaren 1785-1787, een tijdschrift waarin volop ruimte was voor patriottische denkbeelden. Sommige auteurs gebruikten ter bescherming aanvankelijk een pseudoniem.
In 1805 kwam ¼ deel van de heerlijkheid Oud-Alblas te koop. Pieter Blussé kocht dit voor 5125 gulden en 16 stuivers, ongeveer de helft van de waarde in 1781 toen de heerlijkheid 44.000 gulden opbracht. De lage prijs werd veroorzaakt doordat in 1798 de heerlijke rechten waren afgeschaft. Toen koning Lodewijk Napoleon in 1809 de afschaffing van de adel ongedaan maakte, steeg de heerlijkheid in waarde. Misschien zag Pieter kans op een adellijke titel, want hij kocht in 1810 het resterende gedeelte voor 7025 gulden, ook ver onder de prijs. Een maand later werd dit herstel door Napoleon teruggedraaid. Onder koning Willem I werd de verheffing in de adelstand weer ingevoerd ten einde een draagvlak voor het door hemzelf uitgeroepen soevereine koningschap te creëren. Pieter Blussé schreef vele brieven aan de Hoge Raad van Adel waarbij hij trachtte het belang van zijn heerlijkheid aan te tonen en memoreerde dat hij al tien jaar ambachtsheer was. Het geslacht Blussé zou echter geen deel uitmaken van de 280 Nederlandse families die in de adelstand werden verheven.
Pieter jr. was uitverkoren voor de boekhandel. Hij nam die in 1807 van de firma A. Blussé en zoon over. Dat jaar trouwde hij tot genoegen van Pieter sr. bovendien met Clara Maria van Braam, het enige overgebleven kind van de grootste Dordtse concurrent. Vader Van Braam was er minder gelukkig mee: ‘Ach! Wat vermag ik meer dan bidden, peinzen, zwijgen!’ Na het overlijden van Van Braam in 1818 werden de twee ondernemingen samengevoegd tot het succesvolle uitgevers- en boekhandelsbedrijf Blussé en Van Braam.
Na al zijn zoons onderdak te hebben gebracht: Adolph (drukker), Pieter (boekhandelaar), Abraham (predikant en uitgever), Jan Jacob (notaris), François Frederik (collecteur van de Koninklijke Nederlandsche loterij), Hendrik (firmant in een wijnhandel) en Adriaan Gijsbert (graanhandelaar), overleed Pieter Blussé 15 juni 1823 terwijl hij op bezoek was in Leiden. Zijn lichaam werd 19 juni bijgezet in het familiegraf in de Dordtse Augustijnenkerk.
Bronnen en literatuur
RAD, toegang 98, inventaris 94; toegang 489, inventaris 62338 (Heerenboekjes).
NNBW, deel 4, p. 167 en 168.
Reisig, J.H., De suikerraffinadeur, deel 11 (Dordrecht 1797).
Buijs, J., De bierbrouwer, deel 16 (Dordrecht 1798).
Baggerman, A., Een lot uit de loterij, SDU Uitgevers (Den Haag 2000).
Baggerman, A., Stank voor dank. Broodschrijvers in dienst van de Dordtse uitgeversfirma A. Blussé en zoon, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weijerman, deel 24, p. 57-67 (2004).
Auteur
Cees Esseboom (augustus 2017)