Pieter Blussé van Oud-Alblas
Geboren in Dordrecht op 11 maart 1812, overleden te 's-Gravenhage op 19 mei 1887. Oudste kind uit het in 1811 te Oostkapelle gesloten huwelijk tussen koopman-boekdrukker Adolph Blussé (Dordrecht 21 maart 1779-Parijs 26 april 1846) en Jacoba Holle (Oostkapelle 28 september 1787-Dordrecht 20 maart 1839). Verder werden uit dit huwelijk geboren: Hendrika Petronella (Dordrecht 3 augustus 1813-Dordrecht 26 april 1883), Adolph (Dordrecht 15 april 1815-Dordrecht 18 december 1890) en een levenloos jongetje (Dordrecht 23 augustus 1816). Na het overlijden van Jacoba trouwde Adolph Blussé sr. in september 1841 te Leiden op 62-jarige leeftijd met de weduwe Johanna Houkjen Heringa (Leiden 17 september 1799-Dordrecht 5 mei 1863).
Pieter trad op 15 juli 1840 te Gorinchem in het huwelijk met zijn volle nicht Pauline Henriette Holle (Dordrecht 5 augustus 1815-Dordrecht 25 juni 1849), dochter van Johannes Herman Holle (1786-1862) en Lucretia Theodora Henrica Forsten (1785-1862). Uit dit huwelijk werden de volgende kinderen geboren:
- Jacoba (Dordrecht 5 november 1841-Dordrecht 30 december 1858)
- Lucretia Theodora Henrica (Dordrecht 23 maart 1843-Dordrecht 11 april 1845)
- een levenloos dochtertje (Dordrecht 15 januari 1845)
- Adolph (Dordrecht 15 september 1846-Dordrecht 12 maart 1885)
Pieter was een telg uit de Dordtse reders- en uitgeversfamilie Blussé. Hij was jarenlang hoofdredacteur van de Dordrechtsche Courant en in zijn geboortestad ook actief als reder en vicepresident van de Kamer van Koophandel. Daarnaast was hij in totaal zes verschillende periodes lid van de Tweede Kamer. Daar sprak de liberaal met een krachtige stem over handelsaangelegenheden. Hij was een groot voorstander van vrijhandel en de afschaffing van accijnzen. Ook was Blussé twintig jaar lang lid van de Dordtse gemeenteraad, een aantal jaar lid van de Zuid-Hollandse Provinciale Staten en diende hij in 1871-1872 als minister van Financiën in het derde kabinet onder leiding van J.R. Thorbecke (1798-1872).
De jonge Pieter ging in Dordrecht naar de Latijnse school en koos er daarna in 1829 voor om op 17-jarige leeftijd in Luik rechten te gaan studeren. Vanaf september 1830 zette hij echter zijn studie in Leiden voort. Het is goed mogelijk dat de, een maand eerder ook in Luik uitgebroken, rellen tijdens de Belgische Opstand daar debet aan zijn geweest. Blussé studeerde Romeins en hedendaags recht aan de Leidse Hogeschool. In april 1835 rondde hij die studie af met een dissertatie. In juli van dat jaar volgde de eedaflegging als advocaat. In 1838 werd Pieter actief bij de Dordtse schutterij, hij bleef dat tot 1854 en bereikte er de rang van kapitein.
In maart 1839 overleed Pieters moeder Jacoba Holle op 51-jarige leeftijd. De jaren 40 waren voor de familie Blussé een tijd waarin momenten van vreugde werden afgewisseld met perioden van groot verdriet. Pieter en Pauline trouwden in juli 1840 en gingen wonen in een huis aan de Kalkhaven. Anderhalf jaar daarna werd in november 1841 hun eerste kindje, dochter Jacoba, geboren. Wederom zo'n anderhalf jaar later volgde in maart 1843 de geboorte van dochter Lucretia. In januari 1845 beviel Pauline een derde keer, het meisje kwam echter levenloos ter wereld. Andermaal was het leed groot toen nog geen drie maanden later dochter Lucretia overleed. In september 1846 werd zoon Adolph geboren. Hij werd vernoemd naar zijn, een paar maanden daarvoor in Frankrijk overleden, grootvader. Toen zijn vrouw Pauline in 1849 op 33-jarige leeftijd overleed kwam Pieters nichtje H.J. (Pauline) van Assum bij hem inwonen om voor de kinderen te zorgen. Uiteindelijk zou hij al zijn kinderen overleven. Dochter Jacoba overleed in 1858 op 17-jarige leeftijd, zoon Adolph jr. overleed twee jaar voor zijn vader in 1885.
Blussé was actief in het bestuur van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Aanmoediging van de Tuinbouw. Maar ook persoonlijk had hij een grote interesse in (sier-)planten, hij was vooral dol op het kweken van rozen. Deze hobby ging zover dat Blussé eind jaren 40 een aantal keer planten en zaden bestelde in Zuid-Afrika, met name diverse soorten palmen en orchideeën werden naar Dordrecht verscheept. Pieter was eigenaar van diverse panden in de Dordtse binnenstad, en ook in Bleskensgraaf en zelfs op Texel bezat hij onroerend goed. Op een gegeven moment bedacht hij echter het plan ergens op het Eiland van Dordrecht een buitenplaats te stichten en daar een huis te bouwen.
In de zomer van 1854 begon Blussé met het aankopen van grond in Wieldrecht. Er werden plannen ontwikkeld waarin onder meer plaats was voor een heuse villa. Zakelijke tegenvallers noopten Pieter echter tot het maken van pas op de plaats. Wel werden er op het terrein, dat als 'Louterbloemen' bekend zou komen te staan, een tennisbaan, een stenen theehuisje en een groot chalet gerealiseerd. Het landschapspark bleef een eeuw in handen van de familie Blussé, maar in de Tweede Wereldoorlog raakte het in verval en in 1954 werd het verkocht aan de gemeente.
Na het afronden van zijn studie was Pieter actief als firmant en mede-eigenaar in het familiebedrijf, de rederij 'Gebroeders Blussé'. Tussen 1835 en 1850 was hij hoofdredacteur van de Dordrechtsche Courant. In de maand oktober van dat laatste jaar werd hij lid van de Tweede Kamer. Al was er wel een hertelling voor nodig om vast te stellen dat Blussé Adrianus Vogelsang (1807-1877), burgemeester van Heinenoord, had verslagen. Tot april 1853 was Blussé Tweede Kamerlid. In oktober 1851 werd Blussé in zijn geboortestad tot lid van de gemeenteraad verkozen, hij zou dat uiteindelijk tot januari 1871 blijven.
Na afloop van zijn eerste periode in de Tweede Kamer was Blussé tussen 1854 en 1860 lid van de Provinciale Staten van Zuid-Holland. Daarna stelde hij zich wederom, met succes, verkiesbaar als Tweede Kamerlid. Tot aan zijn dood zou Blussé nog vijf verschillende periodes dit politieke ambt bekleden. Het waren niet de minsten van wie hij sommige van deze verkiezingen won. In 1868 wist hij in de eerste stemmingsronde bijvoorbeeld de welbekende antirevolutionaire politicus Guillaume Groen van Prinsterer (1801-1876) te verslaan.
Pieter Blussé was een ijverig parlementariër die zich met name toelegde op financiële en economische aangelegenheden. Vooral over infrastructurele zaken voerde hij het woord. Een aantal keren nam hij, soms als voorzitter, zitting in parlementaire commissies. In juli 1886 leidde Blussé als oudste lid de eerste vergadering van de nieuwe zittingsperiode van de Tweede Kamer. Eerder bereikte hij misschien nog wel hogere politieke roem. Tussen januari 1871 en juli 1872 was Pieter namelijk minister van Financiën in het derde kabinet Thorbecke. In deze ambtsperiode trachtte hij tevergeefs een inkomstenbelasting in te voeren. Een inkomstenbelasting die voor de patentbelasting en een aantal accijnzen in de plaats had moeten komen.
Blussé zal in de politieke en parlementaire geschiedenis vooral herinnerd worden door de motie met zijn naam die hij in maart 1868 indiende. De liberalen in het parlement vonden dat de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken Jules graaf van Zuylen van Nijevelt (1819-1894) met zijn eigenmachtige optreden in de Luxemburgse kwestie de Nederlandse neutraliteit in gevaar had gebracht. Zowel het imperialistische Frankrijk onder keizer Napoleon III (1808-1873) als het steeds machtig wordende Pruisen onder kanselier Otto von Bismarck (1815-1898) hadden hun oog laten vallen op het groothertogdom. Minister Van Zuylen van Nijevelt en koning Willem III (1817-1890) bleken bereid Luxemburg voor veel geld aan Frankrijk te verkopen. Er ontstond aldus een constitutioneel conflict met als gevolg dat een verontwaardigde koning het parlement ontbond. Met de motie Blussé van Oud-Alblas werd deze handelswijze echter door het nieuw gekozen parlement veroordeeld.
Vanwege zijn politieke werk besloot Blussé in 1870 Dordrecht te verlaten en naar 's-Gravenhage te verhuizen. Na zijn periode als minister keerde Pieter in juli 1872 wederom terug in de Tweede Kamer, maar nu als afgevaardigde van het district Deventer. Dit was ten tijde van het districtenstelsel niet ongebruikelijk; Blussé zal zijn electorale kansen er groter hebben geacht. In dezelfde maand werd hij voor zijn politieke verdiensten benoemd tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Toen hij ouder werd, deed hij het niet bepaald rustiger aan. Op 16 mei 1887 was hij nog aanwezig in de Tweede Kamer. Een paar dagen later zou hij echter op 75-jarige leeftijd overlijden.
Bronnen en literatuur
Collectie familie Blussé van Oud-Alblas (RAD 100, inventarisnummers 716-816).
A. Blussé van Oud-Alblas, Louterbloemen, in: Kwartaal & Teken van Dordrecht 1981-1/2, p. 5-16.
http://www.parlement.com/
http://www.delpher.nl/
Auteur
Sander van Bladel (april 2021)