Pieter Uittenbogaard
Geboren op 8 januari 1801 in Dordrecht en daar op 18 januari in de Augustijnenkerk gedoopt, overleden op 22 juli 1899 te Dordrecht. Zoon van Dirk Uittenbogaard (Zwijndrecht 1770-Dordrecht 1837), timmerman, en Helena van Veen (Steenbergen 1767-Dordrecht 1846).
Trouwde 31 december 1823 met Charlotte Christina Elizabeth Dicke (Wesel 10 oktober 1790-Dordrecht 18 december 1857), dochter van Matthias Dicke (overleden Wesel 1818) en Catharina Kemper (1760/1761-Dordrecht 1832). Kinderen uit dit huwelijk:
- Didericus Matthias (Dordrecht 19 maart 1825), kantoorbediende, trouwde 28 augustus 1854 in Amsterdam Wimpje de Boer
- Hendrik Adolf (Dordrecht 8 juni 1827), borstelmaker, borstelfabrikant, trouwde 27 april 1853 Magdalena Cornelia de Keijzer
- Helene Katerina (Dordrecht 9 oktober 1829), trouwde 23 mei 1855 Anthonie D.E. Wiemans, adjunct-commies van de Rekenkamer in Den Haag
- Charlotte Christina Elizabeth (Dordrecht 23 oktober 1831-Dordrecht 9 oktober 1892)
- Pieter (Dordrecht 21 november 1833-Dordrecht 29 maart 1855), leerling-horlogemaker
Uittenbogaard, winkelier en kantoorbediende, dankt zijn betekenis voor de Dordtse samenleving aan de egodocumenten die hij in de negentiende produceerde. Zijn uitgebreide Herinneringen uit mijne jeugd bijvoorbeeld, vormen een terugblik op zijn leven en beslaan bijna de gehele eeuw. Hij geeft in een bloemrijke taal een eigen kijk op belangrijke en alledaagse gebeurtenissen in zijn leven en doet dat soms met een scherpe pen. Pieter Uittenbogaard was behept met een zekere eigengereidheid, maar er kan worden vastgesteld dat hij een loyaal en sociaal bewogen mens was. Hoewel Uittenbogaard uitgesproken denkbeelden had op het politieke en godsdienstige vlak, hij was liberaal en vrijzinnig-hervormd, blijven die in zijn familieaantekeningen op de achtergrond. Zijn soms breedvoerige aantekeningen betreffen naast zaken van private aard plaatselijke gebeurtenissen, waardoor zij een welkome aanvulling vormen op de kennis van het negentiende-eeuwse Dordrecht.
Pieter werd geboren in een huis in de Vriesestraat naast de woning van Johan Ernst de Klerk, koster en schoolmeester van de Evangelisch-Lutherse Kerk die naast de kerk woonde. Hij bezocht het kinderschooltje van juffrouw Clausen waar het onderwijs zich beperkte tot zingen, bidden en het leren spellen van de letters van het alfabet. Het onderwijs in lezen, schrijven en rekenen maakte Pieter zich eigen in de school van buurman De Klerk. Daarnaast volgde de knaap Franse les bij juffrouw Huygens-Salacroup. Een decreet uit 1811 bepaalde dat met ingang van februari 1812 op alle lagere scholen de Franse taal moest worden onderwezen. De onderwijzer die daar zelf niet toe in staat was, diende daarvoor een ondermeester aan te stellen. Pieter werd naar eigen zeggen in 1811, tien jaar oud, tot ondermeester benoemd (naar aanleiding van het decreet?) op de lagere school van meester Gerrit Borking. Hij werkte daar een drietal jaren en ontving in 1814 voor zijn activiteiten wekelijks 5,5 stuiver.
De jonge Uittenbogaard koos echter een andere richting, want op 4 januari 1815 kwam hij op kantoor bij A. Vos, een Dordtse handelaar in granen, zaden en oliën, die hem wekelijks 30 stuivers betaalde. Deze werkgever maakte hem wegwijs in het boekhouden, waardoor Pieter al snel vrijwel de gehele administratie verzorgde. In 1821 was zijn jaarinkomen gestegen tot 300 gulden, wat hem de financiële armslag bood nadere omgang te hebben met zijn toekomstige echtgenote. Pieter en zijn aanstaande vrouw kochten in oktober 1823 een drietal naast elkaar gelegen huizen aan het eind van de Gravenstraat bij de Aardappelmarkt. In een van die panden was een tabaks- en kruidenhandel gevestigd. De koopsom werd zonder zekerheidstelling voorgeschoten door zijn aanstaande zwager H.A. Dicke en werkgever A. Vos.
Op 1 januari 1824 betrok het echtpaar Uittenbogaard de gekochte behuizing aan de Gravenstraat. Een knecht werd ingehuurd, later vervangen door een goedkopere jongen, en de kruidenierswinkel werd voortgezet. Pieter voegde wijnen, likeuren en sterke dranken toe aan het assortiment en gaf de winkel de naam 'De Hoop' mee. Zijn vrouw bekommerde zich om de winkel, Pieter behield zijn kantoorbaan. In december 1829 werd Uittenbogaard ingelijfd bij de plaatselijke schutterij en daar aangesteld als foerier en een jaar later bevorderd tot sergeant-majoor. Zijn ontslag uit de schutterij volgde in 1835. Hij wijdde zich weer volledig aan de graan- en zaadhandel en zijn positie in die onderneming werd steviger. Dat leidde tot aanzienlijke salarisverhogingen en een winstdeling.
Op 25 april 1855 verkocht Pieter het herenhuis en de winkel aan de Gravenstraat en per 1 mei stopte hij als winkelier. Het derde huis(je) met een oppervlakte van 33 ca, nu Aardappelmarkt 11, bewoonde hij samen met vrouw en ongetrouwde dochter Elise. In 1858 was de graanhandel omgezet in de firma A. Vos & Zn. Het bedrijf werd in 1870 verkocht toen A. Vos vanwege dementie onder curatele werd gesteld. Uittenbogaard bood aan te blijven werken voor de nieuwe firmanten Roodenburg en Deking Dura zonder daarvoor salaris te eisen. Na ruim drie jaren gratis arbeid deelde firmant N. Roodenburg Pieter in januari 1874 mee niet langer prijs te stellen op zijn aanwezigheid. In april dat jaar kreeg Uittenbogaard genoegdoening toen hij uit de nalatenschap van A. Vos van Hagestein (die had de heerlijkheid Hagestein in 1854 aangekocht) 10.900 gulden ontving en bovendien levenslang 1.200 gulden (zijn salaris tot 1871) als pensioen vanwege zijn verdiensten voor het bedrijf in het bijzonder en de graan-, zaad- en oliehandel in het algemeen.
Uittenbogaard was ambitieus in zijn werk en in zijn streven naar een plaats in de 'betere' Dordtse kringen. Dat uitte zich niet alleen in zijn economisch en sociaal handelen, maar eveneens in de opvoeding van zijn kinderen. Deze ontvingen de kenmerkende opleiding voor kinderen uit de welvarende middenklasse. Diederik en Hendrik bezochten in de stad met succes de Franse school van meester J.C. de Wilde. Diederik ging daarna naar het notariskantoor van neef Huibert Schuijten en Hendrik werd bij een oom in de leer gedaan als borstelmaker. Jongste zoon Pieter volgde na de lagere school de Franse school van meester G. Jurling en zou uiteindelijk starten als leerling-horlogemaker. De meisjes volgden na hun schooltijd naai- en breilessen aangevuld met een serie dans- en zanglessen. De kinderen ontvingen jarenlang tekenlessen van kunstschilder Frans Lebret.
Zijn streven naar erkenning, zowel in zijn werk als in maatschappelijk opzicht, kwam eveneens tot uiting in zijn manuscript over de in 1421 grotendeels verdwenen Zuid-Hollandse Waard. Met bijgevoegde kaarten produceerde Uittenbogaard de ligging van de verdwenen dorpen en de oorspronkelijke loop van de rivieren. Hij noemde daarbij geen bronnen, maar uit een schetskaart met correcties blijkt dat hij meende nauwkeurig te zijn. Manuscript en kaarten bereikten de drukker niet. Een egodocument dat interessant is vanwege het geschetste tijdsbeeld is een reisverslag uit 1845. Van 18 tot 27 september maakte Uittenbogaard een zakenreis naar Hamburg en Kiel. Zijn verslag geeft gedetailleerde informatie over het dagelijkse leven in Nederland en in de genoemde Duitse steden.
De door hem in zijn geschriften benadrukte fraaie prestaties als boekhouder/administrateur in de onderneming van zijn werkgever waren niet van dien aard dat Uittenbogaard een plaats verdiende in het collectieve geheugen van de Dordtenaren. Het grote aantal teksten met betrekking tot de periode 1801-1884 dat hij produceerde, legde wel degelijk de basis voor een langdurige herinnering. De lezer die zich door de vaak ingewikkelde zinsbouw van zijn geschriften worstelt, maakt kennis met achtergronden die in de reguliere Dordtse geschiedschrijving ontbreken. Zijn geschriften bevatten een aanzienlijke hoeveelheid gedetailleerde informatie over de stad en bewoners in de negentiende eeuw. Deze gedeelde kennis 'uit de eerste hand' is soms ironisch, vaak kritisch en af en toe veroordelend.
Uit zijn vele geschriften leren we Pieter Uittenbogaard kennen als een godsdienstig, loyaal en sober levend persoon die zich dienstbaar opstelde. Hij wilde zich in maatschappelijk opzicht bewijzen en streefde naar erkenning van zijn kwaliteiten.
Werken
Biografische en familieaantekeningen over de periode 1801-1884 (RAD 150-2225).
Verslag van een reis naar Hamburg en Kiel in 1845 (RAD 150-2226).
Allerlei, bijeengebracht door P. Uittenbogaard (RAD 150-2227). Hierin o.a. weersvoorspellingen, spreekwoorden, plaatselijke herinneringen over de jaren 1813-1884, herinneringen uit mijne jeugd, de invoering van het decimale stelsel aan de Dordrechtsche graanmarkt herinnerd en naamsvermelding van een aantal overleden personen, welke uit mijne betrekking aan de Dordrechtsche graan- en zaadmarkt bij mij in geheugenis gebleven zijn.
Allerlei Gesch. van Dordrecht (RAD 150-3108). Hierin o.a. Mijne herinneringen betreffende de geest van Seperatismus onder de Hervormden te Dordrecht zedert het eerste vierde gedeelte dezer eeuw, Mijne herinneringen bij de klagten van den dag over achteruitgang en werkeloosheid, De tooneelen van burgertwist en oproer die in en om Dordrecht zijn voorgevallen nog eens herdacht, Herkomst der bij de Nederduitsche Hervormde Gemeente te Dordrecht in gebruik zijnde doop- en avondmaalstellen alsmede veel taalkundige aantekeningen, herkomst van namen, spreekwoorden e.d.
Overzigt van den Grooten Zuid-Hollandschen Waard tijdens deszelfs ondergang door de inbraak van 18 november 1421, benevens enige bijzonderheden betreffende het ontstaan, de ontwikkeling en tegenwoordige toestand der stad Dordrecht (RAD 150-2228). Onuitgegeven manuscript voor een boekwerk met drie kaarten waaronder een reconstructiekaart van de Grote Waard.
Bronnen en literatuur
Regionaal Archief Dordrecht: archieven 150, 256, 489, beeldbank.
J.J. Beyerman, De gebeurtenissen van november-december 1813 in Dordrecht en omgeving aan de hand van de 'Herinneringen uit mijne jeugd' van Pieter Uittenbogaard, in: Zuid-Hollandse studiën, deel XI (Voorburg 1965), p. 263-297.
C. Esseboom e.a., Wat is en wat was: herinneringen van Pieter Uittenbogaard, een 19e-eeuwse Dordtenaar, 1801-1899 (Dordrecht 2004).
Auteur
Cees Esseboom (juli 2014)