Geboren te Weesp op 26 december 1643; overleden te Leiden op 31 oktober 1713; begraven in de Nieuwe Kerk in Den Haag op 6 november 1713. Coccejaans predikant en theoloog, later hoogleraar in Dordrecht en Leiden. Zoon van Jan (Johannes) Harmensz van Til(l) (overleden 1678), kuiper en brandewijnstoker, diaken en ouderling van de gereformeerde kerk te Weesp; later te Broek op Langedijk en Zuid-Scharwoude toegelaten als 'Duytsche clerck' (niet-academisch gevormde predikant), en Barbara Sanders Le Grand.
Eerste huwelijk te Huisduinen op 28 juni 1666 met de Leidse timmermansdochter Maria van Tethrode (1634-1697); tweede huwelijk op 17 juni 1697 te Dordrecht met Agatha Catharina van Molenschot (1657-1708), dochter van de Dordtse stadspensionaris Rochus van Molenschot (1629-1676) en Catharina Splinter (circa 1630-1704). Uit het eerste huwelijk zes kinderen:
- Nic(o)laes (1667-1686)
- Barbara (1668-in of na 1731
- Marijtie/Maria (1670-1746)
- Anna (1673-vóór 1698)
- de tweeling Johannes en Jacobus (1674- vóór 1698)
Uit het tweede huwelijk twee kinderen:
- Jan Rochus (1698-1755)
- Cornelis Splinter (1703-1703)
Als predikant was Salomon van Til van 1683 tot 1702 werkzaam te Dordrecht; vanaf 1684 tevens als hoogleraar aan de Illustre School aldaar; van 1702 tot 1713 hoogleraar te Leiden. Als landelijk bekend coccejaans theoloog was hij een mikpunt van zijn opponenten, de voetianen, wegens zijn allegorische bijbeluitleg, zijn cartesiaans getinte benadering van de theologie en zijn ontvankelijkheid voor de vroege Verlichting. In Dordrecht richtte hij voor de intelligentsia een geleerdengezelschap op, waarbinnen men over wetenschappelijke onderwerpen discussieerde. Hij was een arbeidzaam man, die veel les gaf, schreef, dichtte en publiceerde, zowel in het Latijn als in zijn moedertaal.
Salomon van Til bracht zijn vroege jeugd door in Weesp en Zuid-Scharwoude. Met zijn vader deelde hij de interesse in geloofszaken en theologie. In Alkmaar doorliep hij de Latijnse School; daarna ging hij in Utrecht theologie studeren, aanvankelijk onder Gisbertus Voetius (1589-1676) en Andreas Essenius (1618-1677); vanaf 1662 bij Franciscus Burmannus (1628-1679), met wie hij veel affiniteit had. Enige malen overwoog hij om, evenals zijn broer Johannes, medicijnen te gaan studeren, maar hij zette de theologiestudie voort op aandringen van Burman, die ook zijn belangstelling wekte voor de theologie van de Leidse hoogleraar Johannes Coccejus (1603-1669) en voor de filosofie van René Descartes (1595-1650). In 1664 ging Van Til naar Leiden. Hij volgde er colleges van Coccejus, wiens liefde voor oosterse talen, filologie en exegese hij deelde en met wie hij bevriend raakte, van de voetiaan Johannes Hoornbeeck (1617-1666), van de cartesiaans georiënteerde Abraham Heidanus (1597-1678) en van de arabist Jacobus Golius (1596-1667).
Op 27 juni werd hij bevestigd als predikant in de gemeente van Huisduinen en Den Helder. Een dag later trouwde hij daar met Maria van Tethrode. Hij had er veel gelegenheid te studeren en te schrijven. Op 21 augustus 1673 vond tijdens de Derde Engelse Oorlog de Slag bij het voor de kust bij Huisduinen gelegen Kijkduin plaats, waarbij hij in het openbaar bad voor een goede uitkomst en het publiek moed insprak. Dit optreden leverde hem landelijke bekendheid op. Na de moord op de gebroeders De Witt in 1672 vreesden de coccejaanse predikanten, die onder het bewind van de Staten bescherming genoten, bij het herstel van het stadhouderschap voor hun positie. Hun tegenstanders, de voetianen, bestookten hen met pamfletten, ook Van Til, die zij beschouwden als één van de markantste vernieuwers binnen de kerk. Hoewel een voorstander van eenheid, vrede en verdraagzaamheid, raakte hij verwikkeld in de zogeheten 'affaire-Van Giffen'.
In deze polemiek lag de door Van Til verdedigde profetische theologie, een gecompliceerde allegorische uitleg van bijbelse profetieën, zwaar onder vuur, evenals de coccejaanse affiniteit met het cartesianisme. Hoewel zijn opzet altijd was het geloof te versterken en 'ongodisterij' te bestrijden, bleef hij in veler ogen verdacht. In 1676 werd hij in De Rijp beroepen. Daar publiceerde hij in 1678 zijn eerste werk, Salems vrede in liefde, trouw en waarheit behartigt, een apologie voor de coccejaanse theologie en voor de vrede. In De Rijp organiseerde hij een 'openbare Oeffen-schoole', een cursus waarin hij de toehoorders bijbelboeken uitlegde, onder meer het evangelie van Mattheus. Uit angst voor de reactie van de voetianen echter publiceerde hij het daaruit voortgekomen Euangelium des H. Apostels Matthaei pas eind 1683.
In mei 1683 reisde de Dordtse theoloog Willem van Blijenburg (1632-1696), neef en boezemvriend van de schilder Samuel van Hoogstraten (1627-1678), naar Medemblik en omliggende gemeenten om een voorselectie voor een nieuwe Dordtse predikant te maken. De keuze viel uiteindelijk op Van Til en in juli 1683 werd hij aangesteld als eerste coccejaanse predikant van Dordrecht. Daar raakte hij bevriend met onder anderen een neef van Samuel, de medicus, dichter en vertaler David van Hoogstraten (1658-1724), met de erudiete, in kunst, wetenschap en oudheid geïnteresseerde stadssecretaris Johan de Witt jr. (1662-1701), zoon van raadpensionaris Johan de Witt, en ook met burgemeester Arend Muys van Holy (1625-1700), die een positieve rol had gespeeld bij zijn benoeming. Van Til mocht vrijelijk beschikken over de rijke bibliotheken van Muys en De Witt. Uit dankbaarheid droeg hij in 1692 zijn Digt- sang- en speel-konst, soo der ouden als bysonder der Hebreen op aan Jan de Witt, waarbij hij ook lof uitsprak voor diens vader. Het werk werd verlucht met platen van Arnold Houbraken (1660-1719) en toont Van Tils brede kennis en belezenheid, zowel op het gebied van de oudtestamentische wetenschap als op dat van de muziek en (klassieke) poëzie.
Binnen de Dordtse stadsregering stond Van Til bekend als een irenisch man met een gewogen oordeel en inzicht en dus werd hij in moeilijke tijden en kwesties geregeld geraadpleegd. Ook in zijn eigenlijke professie als predikant vond hij waardering, al waren er altijd tegenstanders. Hij was tevens penningmeester van de classis. Op 10 juli 1684 benoemde het stadsbestuur hem tot hoogleraar gewijde geschiedenis en taalkunde aan de Illustre School; een jaar later eveneens in de theologie. Dit versterkte zijn reputatie als geleerde. Van Tils omgang met de Dordtse intelligentsia bracht hem tot de oprichting van een geleerdengezelschap, een 'collegium eruditum', waarin over wetenschappelijke onderwerpen werd gediscussieerd. Zijn colleges en verhandelingen zouden uitmonden in publicaties als Het voor-hof der heydenen (1694), het Vervolg op het voor-hof der heydenen (1696) en Eerste weerelds op- en onder-gang (1698). Begin maart 1697 overleed Van Tils eerste vrouw, Maria van Tethrode. Hij woonde toen aan de Voorstraat, vlak bij brouwerij de Dissel. Al op 17 juni hertrouwde hij met Agatha Catharina van Molenschot, wier overleden vader, Rochus van Molenschot, een van de vijf advocaten was geweest die waren belast met de verdediging van Cornelis de Witt (1623-1672). Schimpdichten op deze relatie, De Coccejaanse Venus en De bruiloft in Salomons tempel (1698), werden geschreven door Jan van Hoogstraten, jongere broer van David, nadat er tussen hem en Van Til, vermoedelijk begin 1697, een conflict was ontstaan.
In de zomer van 1702 werd Van Til te Leiden benoemd tot hoogleraar in de godgeleerdheid en ontving hij het doctoraat theologie 'honoris causa'. In hetzelfde jaar werd hij benoemd tot academiepredikant en in de jaren 1704-1705 was hij rector magnificus. Op 28 februari 1708 stierf zijn vrouw te Leiden; op 31 oktober 1713 overleed hij daar zelf. Beiden werden bijgezet in het graf van de familie Molenschot in de Nieuwe Kerk te 's-Gravenhage, respectievelijk op 13 maart 1708 en op 6 november 1713.
Bronnen en literatuur
Zie voor Van Tils werken het bibliografisch overzicht in het Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme 4, p. 427-428.
Hermannus van de Wall, Praefatio bij de postume uitgave van Van Tils Commentarius critico-typicus de tabernacula Mosis, Ad Exod. XXV-XXX et Zoologia sacra; Curante Hermanno van de Wall, qui hist. vitae auct. et dissertat. De pileis sive tiaris sacerdotum et pontificum hebraeorum addidit (Dordrecht/Amsterdam 1714). Hierin de eerste biografische schets van Salomon van Til.
G.D.J. Schotel, Kerkelijk Dordrecht: eene bijdrage tot de geschiedenis der vaderlandsche Hervormde Kerk, sedert het jaar 1572 (Utrecht 1845), p. 17-60.
H. Wormsbecher, Het voor- en nageslacht van professor Salomon van Till (1980).
E.G.E. van der Wall, Profetie en providentie. De coccejanen en de vroege verlichting, in: Kerk en Verlichting (Zwolle 1990), p. 29-37.
J. van den Berg, Toch een wegbereider? Salomon van Til (1643-1713), in: Verlichte geesten, een portrettengalerij voor Piet Buijnsters (Amsterdam 1996), p. 107-118.
Elsina Groenenboom-Draai, Oog om oog. De karaktermoord van Jan van Hoogstraten (1662-1736) op de Dordtse coccejaanse predikant-theoloog Salomon van Til (1643-1713) (Zoeterwoude 2013).
A.J. van der Aa, Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters 3, p. 231-232.
Van der Aa 18, p. 129-136.
NNBW 10, p. 1027-1028.
Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme 4, p. 424-428.
http://www.biografischportaal.nl/persoon/22646971.
http://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=til_001.
http://www.zoeteman.net/dordt.html.
Gedenkteken
Bronzen plaquette op het kerkje te Huisduinen, onthuld op 12 juni 1973 door de Commandant der Zeemacht in Nederland: Ter herinnering aan de slag bij Kijkduin [21 augustus 1673], waar 's Lands vloot onder commando van Luitenant-admiraal Michiel Adriaensz. de Ruyter een einde maakte aan de dreiging van een Brits-Franse landing op de Nederlandse kust, en aan Salomon van Til, predikant van deze gemeente, die toen voorging in gebed, bewust ervan dat 'd' overwinning alleenlyk hing aan Godts Almaghtige Schikking'.
Auteur
Elsina Groenenboom-Draai (januari 2013)