Samuel Steffens
Samuel Steffens werd op 8 april 1713 te Dordrecht gereformeerd gedoopt als (vermoedelijk enige) zoon van Martinus Steffens (varianten Martijn Stephens of Stevens, 1684-1752), schipper, en Catrina Strickmans. De afkomst van zijn moeder is onbekend gebleven, ze zal niet uit Dordrecht stammen. Ze moet spoedig na Samuels geboorte zijn overleden, want zijn vader hertrouwde als weduwnaar op 7 november 1717 (ondertrouw 23 oktober) te Breda met Lijsbeth den Dauw (uit een Vlaamse familie), wonend bij de Haagsepoort en zelf al weduwe van Wilhem Cousijn. Vader Martinus Steffens woonde op latere leeftijd bij zijn zoon Samuel in de Duitse stad Rees, waar hij op 6 juni 1752, 68 jaar oud, overleed. Uit zijn tweede huwelijk zijn geen kinderen met name bekend, maar Elisabeth Steffens die samen met Samuel circa 1740 een lofdicht op hun weldoener Bernard van Santen publiceerde, was wellicht zijn (half)zus. Een jongere halfbroer is mogelijk Gerardus Martinus Stevens, geboren te Wesel, vanaf 1725 leerling van het gymnasium te Duisburg, op 21 september 1735, 18 jaar oud, aldaar als theologiestudent ingeschreven, vanaf 1746 praeceptor (leraar) aan de Latijnse school te Doesburg en op 13 oktober 1766 begraven.
Samuel trouwde op 23 november 1741 in Rees, waar hij predikant was, met Cecilia Hamm, dochter van NN en Hendryna Appels. Hij overleed te Rees op 3 september 1758 aan de pokken, en werd daar op 6 september begraven. Uit dit huwelijk werden geboren:
- Catharina Steffens, gedoopt te Rees, 7 november 1742
- Martijnes Steffens, gedoopt te Rees, 15 april 1744
- Johan Hendrik Steffens, gedoopt te Rees, 27 augustus 1752 en overleden aldaar op 27 augustus 1758 (zes dagen voor zijn vader)
Catharina en Martijnes leefden nog in september 1758. De oude vestingstad Rees ligt in het hertogdom Kleef aan de Rijn vlak onder het toen nog in hoofdzaak Nederlandstalige Emmerik, op de grens met Gelderland. De hele regio bleef tot in de negentiende eeuw tweetalig Bij het bombardement van 16 februari 1945 werd het kerkelijke archief van Rees helaas vernietigd, zodat de gegevens onvolledig kunnen zijn.
Samuel Steffens is een goed voorbeeld van een begaafde jongeman uit een minder bedeeld milieu maar die dank zij de morele en financiële steun van vermogende Dordtenaren zijn ambitie om predikant te worden kon verwezenlijken. Zijn vader was vermoedelijk Rijnschipper, hetgeen verklaart waarom Samuel in Duisburg ging studeren en te Rees predikant werd. Bij zijn afstuderen na de Latijnse school publiceerde hij een Latijns lofdicht op zijn geboortestad Dordrecht waardoor hij bekend is gebleven. In Rees doopte hij een Afrikaanse bediende en hield daarbij een redevoering waarin hij de christelijke vooroordelen tegen de zwarte bevolking afwees.
Gezien Samuels studie aan de Latijnse school te Duisburg zal vader Martinus Steffens Rijnschipper zijn geweest en regelmatig een rondreizend bestaan hebben geleid. Van hem is verder alleen bekend dat hij (Martijn Steffens) op 23 september 1708 samen met de nog jonge Cornelis van Wel te Dordrecht tot voogd werd benoemd over de kinderen van Jenneken Goms die na haar overlijden nog in leven mochten zijn. In de genoemde plaatsen zijn nauwelijks meer gegevens over Samuels verwanten en andere betrokkenen gevonden. De spelling van de naam lag ook niet vast: Samuel zelf noemde zich steeds Steffens, maar de naam komt ook als Stephens voor, vader Martinus zelf ondertekende de akte van 1708 in het Dordtse weesboek als ‘Martinus Stevens’, en in het doopboek van Princenhage (bij Breda) waar hij en zijn tweede vrouw op 22 oktober 1717, een dag voor hun ondertrouw, als doopgetuigen optreden, wordt hij ‘Martinus Dirck Steevaars’ genoemd. Dirck kan dus de naam van Samuels grootvader zijn geweest.
Samuel kwam uit een handelsmilieu. Hij moet een intelligente jongen zijn geweest. Het werk waardoor hij bekend zou worden, de Latijnse ode op zijn geboortestad Dordrecht, publiceerde hij in 1732, negentien jaar oud. Aan de tekst gaan drie opdrachten aan zijn weldoeners vooraf: de Dordtse predikant Louis de La Coste (1674-1733), een hugenoot afkomstig uit La Rochelle (Frankrijk) die de capaciteiten van de jongen heeft herkend, hem onder zijn hoede nam en zorgde dat hij kon gaan studeren, en twee mecenassen die zijn studie bekostigden, Bernhardus van Santen en Johannes Rudolphus Bremken. Ze maakten geen deel uit van het Dordtse patriciaat (maar een koopman Roelof Bremken stierf in 1689 als lid van de Oudraad, wellicht de vader van Johannes Rudolphus). Ze waren echter wel belangrijke figuren in het Dordtse koopmansmilieu. Bernard van Santen (overleden in 1740) was sinds 1712 raadsheer en agent van de koning van Pruisen, die ook over het hertogdom Kleef heerste waarin Samuels vader werkzaam moet zijn geweest en waarin Rees lag. Hij vertegenwoordigde diens handelsbelangen te Dordrecht en was tevens baljuw, schout en dijkgraaf van Hoge en Lage Zwaluwe. Bij gelegenheid van zijn 82e verjaardag, rond 1740, schreef Samuel een Latijns lofdicht op hem. Samen met een Nederlandse Geboortegroet ondertekend door een dankbare Elisabeth Steffens, wellicht zijn (half)zuster, verscheen dat in druk. Johan Roelof Bremken was grootkoopman (magnarius in Steffens’ bewoording) in de Wijnstraat en ouderling te Dordrecht; Samuel noemde hem zijn proavunculus, dus een oudoom van moederskant.
Op 2 december 1722, negen jaar oud, werd Samuel leerling van de vijfde klas (quinta) van het gymnasium te Duisburg, mogelijk omdat zijn vader daar toen verbleef. Bij gelegenheid van zijn afstuderen aan het gymnasium op 30 april 1732 schreef hij een uitvoerig lofdicht op Dordrecht, als bewijs van zijn capaciteiten. Die Oratio in laudem antiquissimae Batavorum urbis Dordraci werd door Johannes Sas in Duisburg uitgegeven. Het is een klassiek voorbeeld van het genre van de 'stedenlof', Dordrecht wordt erin geroemd als stad van voorspoed, letteren en wetenschap. Ook enkele Dordtenaren worden erin geprezen, zoals Lindanus, Rutgersius, Merula, Van der Myle, de twee Vossii, Van den Honert, Van Beverwyck en d’Outrein. Nog dezelfde dag werd Samuel als student aan de universiteit van Duisburg ingeschreven. Op 29 juli 1733 legde hij in Duisburg zijn geloofsbelijdenis af als theologiestudent, maar hij vervolgde zijn opleiding aan de Leidse academie Op 17 september 1736 werd hij daar als student in de theologie ingeschreven. Na zijn kandidaats theologie en zijn preparatoir examen in maart werd hij in juli 1738 proponent in de classis Dordrecht.
In 1739 werd hij op de Nederlandstalige predikantsplaats in de gereformeerde gemeente van Rees in de classis Wesel benoemd. Hij werd daar in 1741 bevestigd en bleef er tot zijn dood in functie. Zowel Steffens’ ambtsgenoot te Rees, ds. Johann Peter Wintgens, als Samuel zelf stierven bijna gelijktijdig aan de zware pokkenepidemie van 1758, respectievelijk op 2 en 3 september, Samuel na een ziekbed van negen dagen. Op zondag 17 september hield ds. Manger, praeses van de classis, een lijkpredicatie te zijner nagedachtenis. Samuels zoontje Johan Hendrik was enkele dagen eerder al overleden.
Op 22 augustus 1756 baarde Samuel Steffens opzien door een ‘Afrikaanse Moor’ die op het huis Empel in dienst was van de rijksgraaf van Gronsfeld-Diepenbrock en Empel, heer van Rees, na uitvoerige onderwijzing in de christelijke leer te Rees te dopen. Hij gaf hem de doopnamen Daniel Frederik en de achternaam Atlim (naar zijn geboortestad in West-Afrika) en liet hem belijdenis doen. Steffens hield daarbij een memorabele toespraak waarin hij zich duidelijk tegen de gebruikelijke vooroordelen over zwarte mensen uitsprak. Tegenover de gangbare opinie dat Noach de nakomelingschap van zijn zwarte zoon Cham niet gezegend, maar vervloekt had (Genesis 9:21-27) - een interpretatie die de basis was van christelijk racisme en een rechtvaardiging van de zwarte slavernij -, stelde hij dat het gebrek aan zegening niet méér betekende dan dat het hier om de minst aanzienlijke van Noachs drie zonen ging, niet tegenover maar naast de witte nakomelingen van Sem en Japhet; de zwarte bevolking was dus beslist niet van de zegeningen van de Messias uitgesloten. De redevoering werd besproken in het vakblad van de Nederlandse predikanten en leraren, de Boekzaal. Andere reacties zijn niet bekend.
Behalve zijn Latijnse lofzang op de stad Dordrecht en het lofdicht op zijn mecenas Van Santen zijn nog enkele Nederlandse lofdichten van Samuel bekend. Het oudste is Wat wil myn swacke penn van uwen lof dog spreeken? dat hij als theologiestudent voor de theologische disputatie van zijn medestudent Johannes Conradus Leo uit Schaffhausen in Zwitserland op 28 juni 1735 onder professor Daniël Gerdesius in Duisburg schreef. Op 12 juli 1737 schreef hij te Leiden een Klinckdicht voor het medische proefschrift De corticis Peruviani virtute (Over de geneeskracht van de kina-bast [tegen de koorts], verdedigd te Duisburg, 22 februari 1738) van Johann Wilhelm von Kreyfelt (Duisburg, circa 1713-na 1776) die zijn medestudent op het gymnasium in Duisburg en vervolgens aan de Leidse academie was geweest en later geneesheer te Nijmegen werd.
Op 6 september 1749 schreef hij een Nederlandse opdracht in het album amicorum van de negentienjarige Johann Heinrich Wintgens (1730-1778) bij diens afstuderen als theologiestudent in Utrecht en terugkeer naar Rees. Deze was een zoon van Samuels ambtsgenoot ds. Johann Peter Wintgens. In 1752 werd hij door ds. Steffens te Rees bevestigd als adjunct van zijn vader. Later werd hij predikant te Wesel. Samuel ondertekende dit met het motto ‘Dum spiro, spero’ (‘Zolang ik ademhaal, is er hoop’) dat ook door de orthodoxe predikant Franciscus Gomarus was gebruikt.
Bronnen
Regionaal Archief Dordrecht, toegang 10, inv. nr 30 (Weesboek), f. 149v.
Stadsarchief Breda, DTB 42, f. 93; CB 141, f. 172.
Universiteitsbibliotheek Leiden, Portef. qu 13:2:33 (Elegia gratulatoria op Bernard van Santen).
Koninklijke Bibliotheek, Handschriften, 133 M 48 (album amicorum Wintgens), f. 123r.
Maandelyke uittreksels, of de Boekzaal der geleerde waerelt, deel 46 (1738) 339; 47 (1738), 90; 48 (1739) 78; 49 (1739), 59; 52 (1741), 87; 75 (1752), 128; 83 (1756), 797-798; 87 (1758), 403-404.
Lofrede op Dordrecht door Samuel Steffens, in: Dordrecht Monumenteel, nr 59-60 (2016) [met een vertaling in het Nederlands].
Literatuur
H. Müller, Die evangelische Gemeinde Rees in ihrer Vergangenheit (Wesel 1910), p. 45.
A. Rosenkranz, Das evangelische Rheinland. Ein rheinisches Gemeinde- und Pfarrerbuch, Bd II: Die Pfarrer Düsseldorf 1958), p. 496. H. Schaffner, Duisburger Konsistorialakten 1721-1792, Bd IV: 1721-1792 (Neustadt an der Aisch 1990), p. 95.
J. Wijnhoven (red.), Matrikel der kurbrandenburgischen-klevischer (königlich-preußischen) Universität zu Duisburg 1652-1818. (Internetuitgave 2019), p. 324, nr 1732-22.
J. Gruch, Die evangelischen Pfarrerinnen und Pfarrer im Rheinland von der Reformation bis zur Gegenwart, Band 4: S-Z (Bonn 2020).
Auteur
Willem Frijhoff (met dank aan Joseph Wijnhoven) (februari 2020)