Simon van Halewijn
Simon van Halewijn werd 4 januari 1654 in Dordrecht gedoopt en overleed in 1727. Hij werd begraven op zijn plantage ’t Eylant in Suriname en werd herbegraven in Dordrecht in 1733. Hij was de zoon van Alewijn van Halewijn (Dordrecht 1599-Den Haag 1676), houthandelaar, schepen van Dordrecht, burgemeester van het gerecht, bewindhebber van de WIC in de Kamer van de Maas, en Aernoudina van Beamont (1611-1696).
Hij trouwde in Amsterdam met Agneta de Witt (Den Haag geboren 16 juni, gedoopt 21 juni 1658-Dordrecht begraven 26 februari 1688), ondertrouw 17 mei 1681. Zij was de dochter van Johan de Witt (1625-1672) en Wendela Bicker (1635-1668). Getuige bij de ondertrouw was Pieter de Graeff (1638-1707), voogd van Agneta. De Graeff, heer van Zuid-Polsbroek, Purmerend en Ilpendam, presiderend-bewindhebber van de VOC en getrouwd met zijn nicht Jacoba Bicker (1640-1695), was de neef en zwager van Johan de Witt. Hij was bovendien diens raadsman. Na de moord op de gebroeders De Witt in het rampjaar 1672 werd De Graeff voogd over de vijf kinderen van Johan. Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren die alle drie heel jong (voor oktober 1687) overleden. Het doopboek vermeldt:
- Arnoudina (Dordrecht 8 april 1682)
- Johan (Dordrecht 19 juni 1683)
- François (Dordrecht 24 april 1686)
Van Halewijn hertrouwde op 17 juli 1725 met Susanna van Kinckhuysen (Haarlem circa 1695-Suriname 1732) op de plantage ’t Eylant aan de Pauluskreek die uitmondt in de Surinamerivier. Zij was de dochter van Abraham van Kinckhuysen (Haarlem circa 1666-Paramaribo circa 1734), medisch doctor in Haarlem, na 1703 secretaris van het bestuur voor Grondverdeling in Suriname. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.
Simon van Halewijn werd in een welvarend en invloedrijk Dordts gezin geboren en was voorbestemd een functie in het bestuur van de stad te gaan bekleden. Hoewel hij ingeschreven stond als een van de vele advocaten van Dordrecht, gaf hij de voorkeur aan een bestuurlijk ambt. Door zijn huwelijk kwam hij in voorname en belangrijke Haagse en Amsterdamse kringen. Hij realiseerde in Dordrecht snel een bestuurlijke carrière en vond als gunsteling van stadhouder Willem III gemakkelijk zijn weg in de landelijke politiek. Zijn pogingen om op eigen initiatief een einde te maken aan de Negenjarige oorlog braken hem tenslotte op.
De familie Van Halewijn was afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden uit de plaats Halewijn (Frans: Halluin) in Frans-Vlaanderen (département du Nord) op de grens van Frankrijk en België. Na de val van Gent (1584) en Antwerpen (1585) vestigden zich afstammelingen in Dordrecht. Simon was de jongste van acht kinderen, vijf meisjes en drie jongens. Met broer Cornelis (1641-1701) zou hij veel te maken hebben tijdens zijn politieke loopbaan. Cornelis werd bij de geboorte voorzien van een tweede achternaam: Teresteyn, naar grootmoeder van vaderskant. Simon gebruikte die toevoeging niet.
Beide broers bezochten de Dordtse Latijnse school, daarna volgde een rechtenstudie, Cornelis in Leiden, Simon in Harderwijk. Daar promoveerde hij in april 1675. In 1674 stond hij al ingeschreven als advocaat in Dordrecht. In 1677 werd Simon bewindhebber bij de WIC. Van 1678 tot 1690 was hij in Dordrecht rentmeester van de kerkelijke en kapittelgoederen. Door zijn huwelijk in 1681 werd hij opgenomen binnen een invloedrijke kring van personen. In 1685 werd hij lid van de Dordtse Oudraad, lid van de Achten en schepen.
In 1686 kwam het grootste deel van de heerlijkheid Abbenbroek op Voorne-Putten in de verkoop: driekwart van deze heerlijkheid, een bijbehorend ambachtsheerhuis en 30 gemeten (circa 13 ha) aan landerijen. Simon van Halewijn betaalde daarvoor 21.000 gulden en nog eens 2.200 gulden voor kleinere percelen, ook in de heerlijkheid gelegen. Hij voerde vanaf toen de titel heer van Abbenbroek. Tevens werd hij in 1686 namens Dordrecht gedeputeerde in de Staten van Holland, in 1689 gevolgd door een benoeming tot lid van de Raad van State. Simon maakte vanaf 1688 deel uit van de Veertigen en in 1691 volgde de verkiezing tot burgemeester.
Willem III was in 1672 stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht geworden en Simon van Halewijn, evenals zijn broer Cornelis, steunden hem. Beiden konden rekenen op zijn gunst bij benoemingen. Toen de stadhouder in 1688 beslag legde op de Engelse kroon, kon Simon het gedrag van de koning-stadhouder minder waarderen. Engeland had zich aangesloten bij de Liga van Augsburg die zich verzette tegen de uitbreidingsplannen van Lodewijk XIV van Frankrijk die naar natuurlijke grenzen streefde: de Rijn, de Alpen, de Pyreneeën en de Oceaan. Daardoor stonden onder andere Engeland, de Republiek, Duitsland en Spanje tegenover Frankrijk; het leidde tot de Negenjarige oorlog (1688-1697). In de Slag bij Steenkerke (in Henegouwen) in augustus 1692 werden de geallieerden onder Willem III door de Fransen in een bloedige veldslag verslagen.
Simon van Halewijn reisde enkele dagen na Steenkerke naar Duitsland om de situatie aan de grenzen met Frankrijk te beoordelen, maar ontmoette ook de Franse ambassadeur in Zwiterland. Van hem wilde Simon horen welke eisen Lodewijk XIV stelde voor een vrede. De ambassadeur gaf aan een vertrouwensman naar Simon te sturen met een plan om de oorlog te beëindigen. Halewijn ontmoette daarna onder andere in Amsterdam een Franse geheim agent met de naam Roberti of Robert de Piles du Plessis. In werkelijkheid was dit de kunstcriticus Roger de Piles (1635-1709). Deze bood hem namens zijn koning 20.000 rijksdaalders als hij Dordrecht wist te bewegen te helpen bemiddelen bij de Franse vredesplannen. Dordrecht had immers de eerste stem in de Hollandse Statenvergadering en zou de andere gedeputeerden wel overhalen. Simons vredesonderhandelingen buiten de Staten van Holland om werden bekend doordat brieven van De Piles werden onderschept. De Fransman werd 8 maart 1693 in Amsterdam gearresteerd en overgedragen aan de Staten van Holland. Simon en zijn broer Cornelis Teresteyn van Halewijn werden 2 mei 1693 gearresteerd, want ook Cornelis werd verdacht van malversaties. Cornelis kreeg huisarrest en werd bewaakt door twee bodes. Zijn kabinet en papieren werden verzegeld. Zijn echtgenote, Johanna Hartichvelt, schreef een bezwaarschrift omdat hij niet binnen drie dagen was gehoord en na de goedkeuring door de koning-stadhouder werden huisarrest en verzegeling eindelijk per 13 juli 1693 opgeheven. Cornelis had de protectie van de koning-stadhouder echter verloren en werd op diens bevel uit alle ambten ontzet. Hij behield alleen zijn curatorschap aan de Leidse universiteit dat hij sinds 1690 bekleedde.
Simon was 20 mei 1693 overgebracht naar de Gevangenpoort. Zijn moeder en zusters schreven een verzoek aan het Hof om de rechtzaak voor een lager rechtscollege te laten behandelen, maar het Hof legde het rekest ter zijde. Simon gaf de feiten toe, maar wees erop dat hij louter het landsbelang voor ogen had gehad en het financiële aanbod van de Fransen had geweigerd. Simon was van oordeel dat hij eerder een standbeeld verdiende dan terecht te moeten staan. Een vrede betekende immers het einde van de exorbitant hoge financiële lasten van de oorlog. Bij zijn verweer toonde hij zich meer Frans- dan Engelsgezind.
Op 31 juli 1693 deed het Hof uitspraak. Het ontwerpvonnis was eerst voorgelegd aan de koning-stadhouder. Die vond het vonnis te licht, maar liet het verder zoals het was. Simon kreeg levenslange gevangenisstraf wegens landverraad en zijn goederen werden verbeurd verklaard. De Dordtse Oudraad ontsloeg hem uit alle ambten. De Fransman werd zo lang de oorlog duurde op eigen kosten gevangen gezet en verbannen met verbeurdverklaring van zijn goederen. Beiden werden gevangen gezet op slot Loevestein. De Piles bracht zijn gevangenschap door met het schrijven van een boek over kunstschilders dat na de vrede van Rijswijk (1697) verscheen. Simon bracht de tijd door met het knopen van visnetten, bestemd voor de vissers rondom Loevestein. Hij zag in april 1696 kans uit het kasteel te ontsnappen. Via een gat in de vloer onder zijn bed bereikte hij de ondergelegen kapel en de uitgang en over het water uiteindelijk Rotterdam. De omstandigheid dat in dat jaar een ver familielid, François van Halewijn van Werven, heer van Horvette, slotvoogd van Loevestein was, zou een verklaring kunnen zijn voor de geslaagde uitbraak. Het Hof van Holland loofde 3.000 gulden uit voor het opsporen van Simon, waarop die besloot het land te verlaten.
Simon kende de mogelijkheden bij de WIC en met de hulp van zijn invloedrijke en vermogende familie zeilde hij naar Suriname. Ook in Suriname ontving hij hulp bij het opzetten van een suikerplantage. Dordtenaar Pieter van de Werff (Dordrecht 1656-Suriname na 1710) die de plantage Dordrecht bezat, hielp hem. Naast Dordrecht begon Simon met de suikerplantage Beaumont. Later kwamen daar de koffie- en suikerplantages Peperpot, Puttenzorg, ‘t Eylant en Mopentibo bij, alle langs de Surinamerivier. Van Halewijn koesterde de wens terug te keren naar Nederland en vroeg in 1702 het Hof van Holland een vrijgeleide om zijn zaak opnieuw te kunnen toelichten. Het Hof ging er niet op in.
Simon overleed in 1727 en werd begraven op de plantage ’t Eylant. Zijn tweede echtgenote werd testamentair bedacht met de plantage Mopentibo, de andere vier plantages werden vermaakt aan de zoon van zijn overleden broer Cornelis: François Teresteyn van Halewijn (1677-1751). Een speciale wens had Simon testamentair kenbaar gemaakt. Hij wilde herbegraven worden in Dordrecht. Zijn lichamelijke resten moesten daartoe in een loden kist worden verscheept naar Amsterdam. Dat diende te gebeuren in het gunstigste vaarseizoen en met gebruik van een zeer goed schip, alles voor een behouden overtocht. Op 20 april 1731 schreef de weduwe aan François van Teresteyn dat een 'kleyn looden kistje met koopere spijkertjes gemerkt S.V.H.' aan boord was gebracht van de Alexander de Groote. De geadresseerde is Anna van Halewijn, een zuster van Simon. Blijkbaar stuitte de bijzetting in het familiegraf van dit veroordeelde familielid op bezwaren, want pas op 6 juli 1733 vermeldt het begraafboek van de Dordtse Grote Kerk de bijzetting: 'mr. Simon van Halewijn met statie, de hoogste boete'. De kerk bracht begraafrechten in rekening afhankelijk van de welstand van de overledene. Soms diende extra betaald te worden, bijvoorbeeld voor een begrafenis in de avond met flambouwen, het gebruik van extra koetsen of een bijzondere plechtigheid bij de begrafenis in de kerk.
Bronnen
RAD: toegang 11, 150, 256, 489.
Gemeentearchief Amsterdam: toegang DTB 508, p. 426.
Dordtenazoeker, H.W.G. van Blokland-Visser, 300 jaar handel in suiker 1695-1905, deel 5 (Papendrecht 2010).
Sententie van den Hove van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt jegens Robbert de Pille du Plessis gepronunchieert den 31 julii 1693.
Sententie van den Hove van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt jegens mr. Simon van Halewijn, (beide vonnissen via Google.nl books en in het RAD).
Politiek vertoog over het waar sistema van de stad van Amsterdam (1781), p. 231-236.
C.G. Boonzajer en J.G.W. Merkes: Geschiedkundige aanteekeningen betrekkelijk het slot Loevestein, (Gorinchem 1840) p. 115.
BWN: deel 8-1 (Haarlem 1867), p. 98-100.
Repertorium van ambtsdragers: Simon van Halewijn.
G.B. CH. Feen, Bijdrage tot de geschiedenis van de heeren van Abbenbroek, in: De Nederlandsche Leeuw, jrg. 35 (Den Haag 1917), p. 269-270.
NNBW, deel 4 (Leiden 1918), p. 704.
M.V. Roscam Abbing, Rembrandt toont sijn konst. Bijdragen over Rembrandt-documenten uit de periode 1648-1756 (Leiden 1999), p. 89-128.
T. van Halewijn, De heren Van Halewijn uit Dordrecht, 1586-1727, (hallewijn, blogspot.nl 2012).
Auteur
Cees Esseboom (februari 2018)