Eén jongen en drie meisjes, Pieter, Jannette, Elisabet en Maria; geboren in juni 1621 in Dordrecht. Vader Jacobus Pietersz. Costerus, zeilmaker, en moeder Cornelia Jansdr. trouwden in 1612 te Dordrecht. Uit dit huwelijk werden acht kinderen geboren, vier zoons en vier dochters.
Volgens stadshistoricus Matthijs Balen (1611-1691) werd op 9 juni 1621 in Dordrecht aan de Riedijk in het huis De Drie Zeyldragers een vierling geboren, een opvallende gebeurtenis. Voorafgaand aan deze geboorte van een jongen en drie meisjes was er bij de ouders in 1614 al sprake van de geboorte van een tweeling, Pieter en Jo(h)annes, gevolgd door zoon Johannes (1616) en een dochter Claertken (1618). De tweeling werd niet oud, wat blijkt uit het opnieuw voorkomen van de naam Johannes (1616) en Pieter (1621).
De geboorte van een vierling was een schilderij waard! De opdrachtgever is niet bekend, maar mogelijk was het stadsbestuur erbij betrokken, want de geboorte en doop van een vierling in 1588 leidde toen, naar verluidt, tot een rijtoer door de stad. Aanzienlijke Dordtenaren, zoals een van de burgemeesters en de stadpensionaris traden bij die doopplechtigheid op als peter van de vier jongens. Uit het schilderij van juni 1621 blijkt de volgorde van geboorte: Pieter (1), Jannette (2), Elisabet (3) en Maria (4). Bij elke baby is de leeftijd aangegeven op het moment dat het schilderij werd gemaakt. Bij Elisabet heeft de schilder aangegeven hoe lang zij leefde. AE(TATIS) SUAE staat voor 'op de leeftijd van'. De kinderen hebben op het moment van portrettering de leeftijd van 5 dagen en 5 uur (Pieter); 3 dagen en 15 uur (Jannette); Elisabet overleed al na anderhalf uur en de als vierde geboren Maria is dan 3 dagen oud. Dat houdt in dat de bevalling voor Cornelia Jansdr uiterst zwaar geweest moet zijn, want er ligt 53 uur tussen de geboorte van Pieter en die van Maria. Of de door Balen genoemde datum 9 juni behoort bij de geboorte van Pieter of bij Maria, is niet duidelijk. Wel is duidelijk dat er tussen de eerste en de laatste geboorte twee of drie dagen verschil was.
De vroeggestorven Elisabet is afgebeeld in een doodshemdje met een krans van rozemarijn op het hoofd. Palmtakjes en rozemarijn liggen ook om haar heen als bescherming tegen duivelse krachten. Sterk geurende kruiden zouden eveneens bescherming bieden tegen demonen. Deze handelwijze stuitte op grote weerstand bij de protestanten die dit door de predikanten als rooms beschouwd bijgeloof wilden uitbannen, maar het gebruik was hardnekkig en hield vele jaren stand. In de zeventiende eeuw was het nog gebruikelijk stro onder matras en kussen van de overledene te leggen. De ziel zou zich anders aan het bed kunnen hechten, dat daardoor onbruikbaar zou worden.
Opvallend is ook de manier waarop de drie andere baby's zijn ingebakerd. Het is een tijdsbeeld, want op voorschrift van gezaghebbende doctoren, onder anderen van de Dordtse geneesheer Johan van Beverwijck (1594-1647), werd de pasgeborene vanaf de hals tot aan de voeten omwikkeld met luiers (lappen). Daardoor zegt hij, zijn alle ledematen het best beschermd tegen de kou en worden zij tevens mooi recht gehouden. Het inbakeren van het hoofd is van buitengewoon belang, want anders 'vatten de teere en sachte herssenen terstondt een koude, waerdoor een gestadige ongesondtheydt veroorsaeckt wert'. Bovendien, vervolgt de Dordtse doctor, draagt een goed ingebakerd hoofd bij aan het ontstaan van platte slapen en oren. In het algemeen zou slecht inbakeren volgens Van Beverwijck ertoe leiden dat 'de kinderen veeltijds een slim (= scheef) lyf, kromme beenen en andere gebreken krygen'.
De cartouche linksonder in het schilderij verwijst naar psalm 127: Siet de kinderen zijn een ghave des Heeren, ende de vrucht des lyfs is een gheschenck. De doop van Jannette, Maria en Pieter in de Augustijnenkerk ging in Dordrecht niet ongemerkt voorbij. Stadgeschiedschrijver Matthijs Balen vermeldde de gebeurtenis en zegt over de doop van de drie kinderen diezelfde maand in de Augustijnenkerk dat die met groote staci en plechtelikheyd verliep. De juiste datum is niet bekend, want de dopen werden per maand geregistreerd. Over 'Junius 1621' vermeldt het doopboek onder meer: 'Jacobus Costerus ende Cornelia Jans praesenteeren haere dry kinderen ten H. Doop, het vierde gestorven zijnde'. Balen vermeldt nog een derde Dordtse vierling die op 8 januari 1641 werd geboren, maar een uitzonderlijke gebeurtenis bleef het.
Minder uitzonderlijk was het feit, dat Elisabet na anderhalf uur overleed. De kindersterfte was hoog in de zeventiende eeuw, evenals het sterftecijfer van kraamvrouwen. Ongeveer 40 tot 50 procent van de kinderen bereikte de leeftijd van 18 jaar niet. Bovendien was de kans op overleven voor meerlingen kleiner dan voor enkelingen. De kindersterfte ging evenmin aan het echtpaar Costerus voorbij. In het jaar dat de vierling werd geboren, bleken er van de vier eerdere kinderen al drie overleden te zijn. De volkstelling van 1622 levert geen gegevens op over het lot van de vierling en uitgaande attestaties zijn evenmin voorhanden. De begraafregisters en het gaardersarchief doen geen melding van een of meer kinderen van de vierling.
Bronnen en literatuur
Regionaal Archief Dordrecht: DTB, Dopen 11, akte 4479, d.d. 1-4-1614 (tweeling); akte 4480, d.d. 1-11-1616 (Johannes); akte 4481, d.d. 1-11-1618 (Claertken); akte 4482, d.d. 9-6-1621 (de vierling); akte 4483, d.d. 1-2-1633 (Pieter).
J. van Beverwijck, Schat der gesontheyt (Dordrecht 1636).
J. van Beverwijck, Alle de wercken, zo in de medicijnen als chirurgie (Amsterdam 1656).
M. Balen, Beschryvinge der stad Dordrecht (Dordrecht 1677).
J.J. Beijerman, Vierling te Dordrecht, anno 1621, Regionaal Archief Dordrecht, plakboeken Beijerman, deel C.
H.P.H. Nusteling, De bevolking: van raadsels naar oplossingen, in: Geschiedenis van Dordrecht van 1572-1813 (Hilversum 1998).
J. B. Bedaux en R. Ekkart red., Kinderen op hun mooist: het kinderportret in de Nederlanden 1500-1700 (Gent/Amsterdam 2000).
M. Hell, Cornelia Jans, in Digitaal vrouwenlexicon van Nederland (http://www.historici.nl/).
Auteur
Cees Esseboom (september 2012)