Koloniaal Dordrecht
Dordrecht was de derde suikerstad van Holland en de geschiedenis van deze stad is daarmee onlosmakelijk verbonden met kolonialisme, slavernij en mensenhandel.
De betrokkenheid van de stad ging verder dan de rijke elite; diverse sociaaleconomische lagen profiteerden van dit koloniale systeem. De verwerking van koloniale producten zoals suiker zorgde voor werkgelegenheid en inkomens. Naast de verwerking profiteerden mensen ook van de verkoop van deze producten, zoals winkeliers en eigenaren van koffie- en theehuizen. Betrokkenheid was er ook bij het stadsbestuur, de kerken en scheepswerven. Koloniale sporen zijn nog terug te vinden in de gehele stad. Niet alleen in de stad, maar ook in dit archief. Daarom is deze themapagina ontwikkeld in samenwerking met Koloniaal Verleden Dordrecht om gegevens in de archieven over dit verleden toegankelijker te maken.
Het Zuid-Afrikaans Museum
In 1902 wordt het Zuid-Afrikaans Museum geopend in het voormalige geneeskundig 'krankzinnigengesticht' aan de Museumstraat. Een vleugel in dit pand wordt in bruikleen gegeven door de gemeente Dordrecht, waar diverse zalen werden ingericht. In de museumtuin wordt een Boerenwoning nagebouwd. Het museum is een verheerlijking van Transvaal (ook wel de Zuid-Afrikaansche Republiek) en de Oranje Vrijstaat. Dit waren gekoloniseerde gebieden door de Boeren in Zuid-Afrika. Boeren zijn Nederlandstalige afstammelingen van witte kolonisten uit de Kaapkolonie. Zij hadden een racistische beeldvorming en voelden zich superieur tegenover zwarte mensen en personen van kleur.
De collectie in het museum is opgekocht door Hidde Nijland (een voorvechter van de Boerenrepublieken) en afkomstig van het Zuid-Afrikaanse paviljoen op de Wereldtentoonstelling van Parijs in 1900. Nadat de oorlog tussen de Boeren en Engelsen op 31 mei 1902 is geëindigd, weigert hij ondanks de eerder gemaakte afspraken de collectie terug te geven aan de Boeren om zelf een museum te stichten. De collectie wordt in 1921 na een langdurige rechtszaak teruggebracht naar Zuid-Afrika.
Hidde Nijland organiseert ook een bezoek van diverse Boerengeneraals aan Dordrecht. Zij worden welkom geheten in het Stadhuis en de Grote Kerk. Het bezoek en het beschikbaar stellen van de ruimte zeggen iets over de beeldvorming en het standpunt van het gemeentebestuur in die tijd. Uiteindelijk wordt er gezamenlijk gegeten door de Boerengeneraals en Hidde Nijland in zijn huis aan de Prinsenstraat.
Frans Lebret en de Wereldtentoonstelling in Amsterdam
Dit is een diploma van de gouden medaille uitgereikt aan de Dordtse kunstschilder Frans Lebret tijdens de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling of Wereldtentoonstelling te Amsterdam voor 26 tekeningen uit de afdeling Koloniën, groep 1, klasse 3. In 1863 reist Frans Lebret naar zijn broer Gerrit op Java. Tijdens zijn verblijf maakt hij onder andere een aquarel van het landgoed Kedawung op Oost-Java. Dit landgoed heeft Gerrit Lebret in 1847 gekocht en hij is in de 19de eeuw een van de belangrijkste en rijkste suikerplanters in Nederlands-Indië.
De wereldtentoonstelling wordt in 1883 georganiseerd op het Museumplein in Amsterdam en gaat over de koloniën. Een onderdeel van de tentoonstelling is het Nederlandse koloniale paviljoen. De Dordtse Pieter Veth is verantwoordelijk voor de invulling van dit paviljoen. Op deze wereldtentoonstelling worden 38 mensen uit het voormaling Nederlands-Indië en 28 mensen uit Suriname achter hekken tentoongesteld. Zij worden gedwongen vervoerd naar Amsterdam en moeten in een totaal onbekende omgeving leven als amusement en bezienswaardigheid voor witte mensen. Dit heeft veel impact op deze mensen, omdat zij als een object worden tentoongesteld en van hun menszijn ontnomen. Wereldtentoonstellingen speelden dus een belangrijke rol in het versterken en promoten van ongelijke machtsverhoudingen en het kolonialisme.
Winkels in koloniale waren
Op deze prent is de inrichting van de winkel in koloniale waren van de heer Linders te zien. Er wordt vaak gedacht aan de directe betrokkenheid van een rijke elite, maar diverse sociaaleconomische lagen profiteerden van het koloniale systeem. De verwerking van koloniale producten, zoals suiker, koffie en tabak zorgt voor werkgelegenheid en inkomens. Naast de verwerking profiteren mensen, zoals de eigenaren van winkels die koloniale waren verkopen en eigenaren van thee- en koffiehuizen, ook van de verkoop van deze producten.
De sporen van het koloniaal verleden zijn terug te vinden in verschillende namen, beelden en uithangborden van winkels in koloniale waren. Voorbeelden zijn de tabakswinkels De drie slaven en In de drie indianen op de Voorstraat. In deze namen is koloniaal taalgebruik te zien. Zo is het woord ‘indiaan’ een opgelegde naam om de oorspronkelijke inwoners van Noord-Amerika te beschrijven. Het is ook een verwijzing naar een verkeerd land (India). Voor het woord ‘slaaf’ wordt tegenwoordig het woord ‘tot slaafgemaakte mensen gebruikt. Mensen zijn namelijk van nature geen ‘slaaf’ en ‘slaaf’ zijn is geen eigen keuze. Dit wordt met geweld en dwang opgelegd.
Suikerbrood
Koloniale sporen zijn ook terug te vinden in de gevels van panden, zoals deze gevelsteen van een suikerbrood. Deze gevelsteen hing oorspronkelijk boven de deur van een suikerraffinaderij tussen de Hoge Nieuwstraat en de Binnen Walevest. In 1733 wordt deze raffinaderij opgericht door Johannes Balthus, Coenraad Morks en Abraham Selis. Bij de wijziging van de gevel is de gevelsteen verwijderd.
Vandaag de dag is er nog wel een suikerbrood te zien in de gevel van het West-Indische Huis aan de Wijnstraat. Het West-Indische Huis is een tastbaar spoor van de betrokkenheid van Dordrecht in de West-Indische Compagnie (WIC). In 1621 wordt de WIC opgericht, bestaande uit vijf kamers verdeeld over diverse steden. Ze krijgt van de Staten-Generaal het monopolie op de handel in het Atlantische gebied, waaronder ook de mensenhandel. Dordrecht is onderdeel van de Kamer van de Maze, samen met Delft en Rotterdam. In het West-Indische Huis komen de bewindhebbers van de WIC samen en er worden belangrijke besluiten genomen over de koloniale handel en mensenlevens. Ook was hier de eerste suikerraffinaderij in Dordrecht gevestigd met de naam De Ossekop.
Zilverkoorts
Dordtenaren krijgen in het midden van de 17de eeuw de ‘zilverkoorts’ en raken betrokken bij een reis naar oude zilvermijnen in Brazilië. Een van deze Dordtenaren is Jacob Trip de Jonge die het Dordts Patriciërshuis laat bouwen aan de Wolwevershaven (nummer 9). Hij komt via zijn connecties bij de West-Indische Compagnie (WIC) in contact met de in Nederlands-Brazilië wonende Matthijs Beck die op zoek is naar een investeerder die wil participeren in de exploitatie van Braziliaanse zilvermijnen. Jacob Trip zorgt voor de huur en bevoorrading van het schip Schoonenburgh met handelsgoederen die in Brazilië kunnen worden verkocht of geruild voor andere benodigdheden en tot slaafgemaakte mensen. Op 27 april 1658 komt de Nederlandse bemanning aan in Paraíba waar zestien tot slaafgemaakte mensen worden gekocht, zowel mannen als vrouwen, jong en oud. Cornelis Hellincx uit Dordrecht krijgt als opzichter de taak om toezicht op hen te houden. Op 9 mei komen ze in Ceará aan, waar ze door Matthijs Beck worden ontvangen.
In deze akte is te lezen hoe Matthijs Beck twee paarden levert aan de bemanning van het schip Schoonenburgh in ruil voor twee tot slaafgemaakte mensen. Dit is een voorbeeld hoe ze worden gedegradeerd tot handelswaar en ontmenselijkt:
Verclaerende vorders deposant dat op het arrivement in Siara voornoemt den voornoem-de requirant mede van noode hadt seecker bevordering van het voorgenomen werck twee peerden, die hij alsdoen gecocht heeft van sr. Mattheus Becx waervoor den requirant belooft hadde voer sijn onthout voor ijder peert een neger te geven te weten vande eerste negros die den requirant van’t Reciffe soude becomen ende daerenboven dat de voornoemde requirant heeft doen maecken tot het voornoemde werck een carre.
Deze akte is afkomstig uit de notariële archieven van Dordrecht. Het uitgebreide artikel is terug te lezen in het tijdschrift Dordrecht Monumenteel.
De scheepswerf van Jan Schouten
Jan Schouten is een Dordtse scheepsreder en een van de oprichters van de Maatschappij der Dordrechtsche Scheepsrederij, ook wel de Eerste Oost-Indische Rederij genaamd. De rederij is actief in de koloniale handel op onder andere Nederlands-Indië. Op de scheepswerf van zijn vader worden diverse schepen gebouwd die gebruikt worden voor de koloniale handel. Zo wordt het schip De dankbaarheid gebruikt voor een reis naar Batavia om met een lading koffie en suiker terug te keren naar Nederland en het schip De harmonie voor de suikerhandel tussen Suriname en Amsterdam.
Zijn vader, Jan Schouten, is indirect betrokken bij de mensenhandel. Zo wordt het schip met de naam Africa en later Nooit Gedagt gerepareerd op zijn werf. In 1773 worden 157 tot slaafgemaakte mensen via de kust van Guinee gedwongen vervoerd naar Suriname op dit schip. Dat blijkt uit een akte uit 1771 opgesteld door de Dordtse notaris Anthonie Bax:
Alsmede dat hij dat schip door deszelfs knegten behoorlik heeft gerepareert, hegt en sterk getimmert een nieuwe spijkerhuit daar om geleit en voorts in zodanigen staat gebragt, als vereischt wert, tot ’t varen ten slavenhandel naar de kust van Africa. De drie laatste getuigen verklaren, dat zij die werkzaamheden aan 't schip 'Nooit gedagt' mede onder toezicht van hun baas hebben verricht en alzo als door hem verklaart, hebben in staat gebracht om te varen naar de kust van Afrika. Invoege dat het schip in de maand januari 1771 hecht, dicht en in behoorlijke staat is gebracht om een dergelijke reis te ondernemen. Hetgeen zij desgevraagd onder ede willen bevestigen. Was getekend, Jan Schouten, Jan Ponsen, Hermanus van der Kaa en Arie Knotsert.
Deze akte is afkomstig uit de notariële archieven van Dordrecht, inventarisnummer 1062.
Portret van de familie Vriesendorp uit 1843
De familie Vriesendorp is op diverse manieren verbonden met het koloniale verleden van Dordrecht. Jacob Staats Johannes Vriesendorp is actief in de suikerraffinage. In de periode van 1815-1816 heeft hij een aandeel in de suikerraffinaderij De suikermolen aan de Nieuwe Haven. Hij is medeoprichter en directeur van de Maatschappij der Dordrechtsche Scheepsrederij. Deze rederij is actief in de koloniale handel op onder andere Nederlands-Indië. Zijn dochter Cornelia Vriesendorp is ook op het portret te zien. Zij woonde in het Huis Van Gijn samen met Simon van Gijn.
De familie Vriesendorp heeft diverse huizen gehad in Dordrecht. waaronder het huis De meerminnen aan de Wolwevershaven en een groot herenhuis aan de Hoge Nieuwstraat. De totale bouwsom van dit laatste huis kwam uit op 39.000 gulden. In de periode 1790-1799 lag de verkoopprijs van een ‘gemiddeld’ huis in dit deel van het havengebied op ongeveer 2.000 gulden. Dit is een voorbeeld van hoe vermogend de familie was. Er is informatie te vinden over deze familie in diverse archieven. In de Collectie van bescheiden met betrekking tot de familie Vriesendorp (archiefblok 294) is onder het kopje Bedrijfsarchieven bijvoorbeeld het archief van de Maatschappij van Negotie in Koloniale Waren, Firma Vriesendorp & Kist te vinden.
Frans Greenwood
Aan de bovenloop van Commewijnerivier in Suriname bevond zich een suikerplantage met de naam Blakkreek. Het is een plantage die een kleine vijftig jaar in bezit is geweest van de Rotterdams-Dordtse familie Greenwood. De plantage ligt geïsoleerd en is daarmee kwetsbaar voor aanvallen van de Marrons. Zij zijn vrijheidsstrijders, ontsnapt aan de slavernij die zich verzetten tegen het systeem van slavernij en een nieuw bestaan opbouwen in gebieden die moeilijk bereikbaar zijn, zoals het regenwoud. Een voorbeeld is Boni, geboren in 1730, die een gewapende strijd (de Boni-oorlogen) voert tegen het koloniale bewind in de 18de eeuw. In 1731 erft Frans Greenwood junior deze plantage.
Frans junior is rond zijn twintigste jaar in Suriname, waar hij de leiding van de familieplantage op zich heeft genomen. Dit blijkt uit bestellingen uit de jaren 1700 en 1702 van totaal twaalf tot slaafgemaakte mensen, die zijn vader vanuit Rotterdam plaatst bij mensenhandelaar Jean Baptist van Malsem in Paramaribo. De tot slaafgemaakte mensen moeten in Suriname worden afgeleverd bij zijn zoon Frans junior of diens zaakwaarnemer ter plaatse. De bestellingen worden vastgelegd in contracten met de West-Indische Compagnie (WIC) bij notaris Stephanus Pelgrom in Amsterdam. In deze contracten met de bewindhebbers van de WIC staat informatie over de afkomst, leeftijden, de fysieke gesteldheid en gender van de tot slaafgemaakte mensen. Dit zegt iets over de omvang van deze mensenhandel, maar ook over hoe tot slaafgemaakte mensen worden gedegradeerd tot producten en kapitaal.
Details uit een contract uit 1702 tussen de WIC en twaalf in Suriname gevestigde handelaren in tot slaafgemaakte mensen, waar de familie Greenwood bij is betrokken (GA Amsterdam 5075.4774.62648 / 5075.4775.55832 / 5075.8519.509679).
De rol van het stadsbestuur
Het stadsbestuur is op diverse manieren verbonden met het koloniale verleden van Dordrecht. Daarom kunnen de archieven van het stadsbestuur informatie leveren over het koloniale en slavernijverleden van de stad. Er worden gunstige voorwaarden gecreëerd door het stadsbestuur voor suikerraffinadeurs en de handel in andere koloniale waren. In de raadsvergadering van 7 november 1801 wordt een verzoek van suikerraffinadeur Pieter Diederich Backer voor vrijdom van impost (belasting) goedgekeurd. Hij pleit ervoor dat de suikerraffinaderij wordt uitgebreid en dat het een aanmerkelijk voordeel voor Dordrecht is.
Bestuurlijke functies in het stadsbestuur gaan regelmatig gepaard met functies binnen de West-Indische Compagnie (WIC) en de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Zo heeft Simon van Halewijn diverse bestuurlijke functies gehad zoals schepen, burgemeester en afgevaardigde van Dordrecht voor de Staten van Holland (hoogste bestuursorgaan van het gewest Holland en West-Friesland). Naast zijn rol in het stadsbestuur is Van Halewijn bewindhebber bij de WIC. In Suriname bouwt hij een nieuw bestaan op en heeft meerdere plantages in zijn bezit. Dit waren de plantages Beaumont, Peperpot, Mopentibo, Puttenzorg en ’t Eyland.
De familie De Witt
Johan de Witt komt uit een rijke Dordtse familie van regenten met belangrijke functies in het stadsbestuur. Zo is zijn grootvader aandeelhouder van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) in Zeeland en zijn vader Jacob de Witt burgemeester van Dordrecht en bewindhebber bij de West-Indische Compagnie (WIC).
Als raadpensionaris van het gewest Holland is Johan de Witt betrokken bij het kolonialisme. Een voorbeeld hiervan is het sluiten van het Verdrag van Breda op 31 juli 1667 in het kasteel van Breda. Dit verdrag zorgt ervoor dat Nieuw-Amsterdam (huidige New York) een Engelse kolonie wordt. Suriname, Run (Molukken) en diverse delen aan de Afrikaanse westkust worden kolonies van de Republiek. Bij het sluiten van dit verdrag staan de belangen van de kolonisatoren centraal. De dochter van Johan de Witt, Agneta de Witt, is getrouwd met Simon van Halewijn. Hij was bewindhebber bij de WIC en eigenaar van diverse plantages in Suriname. Meer weten lees dan het artikel familienetwerk De Witt in het tijdschrift Dordrecht Monumenteel.
De goudleerkamer in Huis Van Gijn
Een ander voorbeeld van zichtbare rijkdom dat vergaard is door de handel in de koloniën, betreft de goudleerkamer in Huis Van Gijn. Goudleer zijn vellen aan elkaar genaaid kalfsleer met een zilverlaag. De vellen worden met gele vernis en bonte verfkleuren afgewerkt. De vernis maakt dat het zilver goudkleurig wordt, vandaar de naam goudleer.
Deze kamer is pas sinds 2001 in Huis Van Gijn aanwezig en hoort daar dus niet oorspronkelijk. Zo is de goudleerkamer door de eeuwen heen in diverse andere panden ingebouwd geweest. Het eerste pand betreft een woon-en winkelpand op de Voorstraat 282. Het pand is genaamd De Rozijnkorf. Deze wordt dan bewoond door Pieter Adriaanszoon van der Werff (1656-1710). In zijn opdracht wordt het kostbare goudleerbehang voor het inrichten van een pronkkamer aangeschaft. De inkomsten om dit te kunnen bekostigen, verkrijgt hij door het houden van een drogisterij, het verwerken van ruwe suiker en de handel in koloniale waren. Vanaf 1700 houdt de familie Van der Werff ook generaties lang diverse plantages in Suriname.
In 1890 wordt de goudleerkamer uitgebroken uit De Rozijnkorf en wordt verkocht aan de handelaar Hidde Nijland, die deze vervolgens laat inbouwen in zijn huis aan de Prinsenstraat 36. In 1921 wordt de kamer opnieuw verkocht en wel aan de Rotterdamse reder Van Ommeren die de kamer op zijn beurt onderbrengt in het nieuwe Wassenaarse landgoed Rust & Vreugd (1923). In 1989 wordt de inmiddels verloren gewaande goudleerkamer herontdekt en krijgt deze vervolgens een plek in Huis Van Gijn.
Plantage Dordrecht in Suriname
De eerder genoemde familie Van der Werff is een familie van plantage-eigenaren met Dordtse banden. Zo sticht de in Dordrecht geboren Pieter van der Werff senior (1656-1710) er rond 1700 de suikerplantage Dordrecht. Deze aan de Surinamerivier gelegen plantage is vier generaties in het bezit van de familie Van der Werff en aangetrouwde familie. Na de dood van Pieter van de Werff senior erft achtereenvolgens zijn zoon en later kleinzoon, allen met de naam Pieter, deze plantage. De familie is inmiddels ook in het bezit gekomen van de suikerplantage Nieuw Accaribo en de koffieplantage Killenstein.
In 1763 overlijdt Pieter III waarop zijn echtgenote Elisabeth Diderica Baldina de Graaff de plantage erft. Elisabeth hertrouwt met de schatrijke officier Godfried Schilling en zij gaan na hun huwelijk in het grootste huis in Paramaribo, aan de Gravenstraat, wonen. Vijf jaar na Pieter overlijdt ook Elisabeth en de plantage komt zodoende in handen van haar minderjarige zoon Jacob van der Werff en haar tweede echtgenoot Godfried Schilling. De plantage wordt al snel doorverkocht waarop zij naar Nederland vertrekken. In de jaren die volgen kent Plantage Dordrecht diverse andere eigenaren. Plantage Dordrecht is overigens niet altijd een suikkerrietplantage gebleven. Met de toenemende vraag naar koffie wordt er in de achttiende eeuw ook koffie, cacao en bananen geteeld. Halverwege de achttiende eeuw wordt de plantage, die inmiddels 127 tot slaaf gemaakten bezit, op de waarde van het enorme bedrag van 180.000 gulden getaxeerd. Ook na de afschaffing van de slavernij (in 1863) tot zeker het begin van de twintigste eeuw blijft de plantage actief. In die periode wordt deze bebouwd door Hindoestaanse, Javaanse en Hindoestaanse contractarbeiders.
Pakhuis Stokholm
Dordrecht was de derde suikerstad van Nederland. In de zeventiende eeuw zijn er veel suikerraffinaderijen gevestigd. Het houden van suikerraffinaderijen wordt door het stadsbestuur van Dordrecht aangemoedigd. Een van die suikerraffinaderijen is het zeven verdiepingen hoog tellende pakhuis Stokholm, gelegen aan de Wolwevershaven 30. De in Stockholm geboren Johan Anthonius de Bruijn is de oprichter van deze raffinaderij.
Het pand zelf is dan al eerder in gebruik. Tot 1649 is het een pakhuis en kuiperij en daarna wordt het bewoond door particulieren totdat Johan Anthonius de Bruijn het in 1730 koopt en laat afbreken. Hij laat op die plek een geheel nieuw pakhuis bouwen. In 1737 gaan de zaken niet goed en wordt het wederom verkocht aan diverse eigenaren. Ergens voor 1766, heeft pakhuis Stokholm geen functie meer als suikerraffinaderij.
De beschikbaarheid aan ruwe suiker maakt het namelijk mogelijk dat er in Nederland veel suikerraffinaderijen opgericht kunnen worden. Deze suiker is afkomstig van de vele suikerrietplantages in onder andere Suriname, Brazilië en Curaçao. De suikerrietplantages rijzen als paddenstoelen uit de grond. Vanaf 1700 zijn er alleen al in Suriname tweehonderd suikerplantages actief. Deze plantages worden bewerkt door tot slaaf gemaakte mensen die onder loodzware en gevaarlijke omstandigheden moeten werken.
François Valentijn
Ondanks dat Dordrecht geen eigen kamer had binnen de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC), konden Dordtenaren wel op allerlei andere manieren hierbij betrokken zijn. Bijvoorbeeld door in dienst te zijn bij de VOC zoals de bekende Dordtse predikant François Valentijn, die jarenlang in Oost-Indië verbleef. François Valentijn is op 17 april 1666 in Dordrecht geboren. Hij treedt op 19-jarige leeftijd in dienst van de VOC. Hij is vooral bekend geworden door zijn 5.000 bladzijden tellende publicatie uit 1722 en 1726 'Oud en Nieuw Oostindien', dat lange tijd als standaardwerk gold voor de gebieden waar de VOC gevestigd was.
In 1685 vaart hij af naar Ambon waar hij, naast prediken, zich ook met het vertalen van de Bijbel in het Maleis bezig houdt. Op 12 oktober 1692 trouwt François in Ambon met Cornelia Snaats (1660-1717). Door verschil van inzicht met collega predikanten en door allerlei andere verwikkelingen, vertrekt hij in 1694 weer richting Nederland. Echter, van 1705 tot 1714 keert hij weer terug naar Maleisië waar hij wederom in een conflict, ditmaal met het koloniaal bestuur, verzeilt raakt. Daarop besluit hij zich definitief in Dordrecht, en wel aan de Wolwevershaven 14, te vestigen. Zijn vrouw overlijdt daar twee jaar later. De jaren voor zijn dood (op 6 augustus 1727) brengt hij door met het schrijven van zijn eerder genoemde standaardwerk. Dit standaardwerk dient nog lang als handboek voor in Nederlands-Indië te werk gestelde ambtenaren en koloniale bestuurders.
Buitenplaats Dordwijk
De voorloper van de buitenplaats Dordwijk (gelegen aan de Dordwijklaan op Dubbeldam) is voor het eerst te vinden op een kaart uit 1591 waar de boerderij van de kooiker (eendevanger) Gerrit Thoniszoon. op ingetekend staat. Na diverse verbouwingen wordt het uiteindelijk een buitenplaats voor rijke families. In de zomer ontvluchten zij graag de steden waar het vaak stinkt en epidemieën op de loer liggen. Zo moet ook Cornelis Willemsz van Beveren (1591-1663) gedacht hebben. Hij laat het landgoed in 1635 bouwen. Deze Cornelis van Beveren bekleedt vele hoogwaardige functies in zowel de Dordtse politiek als het bestuur. Ook vele van zijn kinderen hebben zeer machtige posities. Hijzelf is onder andere betrokken bij de oprichting van de West-Indische Compagnie. Na diverse verervingen koopt in 1692 brouwer Pieter Matheusz Onderwater het pand en raakt het uit de familie. Tegenwoordig is dit landgoed in handen van Dordwijk B.V.
Wolwevershaven 42
In de zeventiende eeuw heeft een Dordtse burgemeester, nog vóór zijn ambtsperiode, een verleden waarin hij een zeer directe rol speelt in de koloniale handel. Deze Mattheus van den Broucke (geboren in 1620) verblijft in totaal 33 jaar in zowel Brazilië als Indië. Hij is daar op vele manieren betrokken bij de handel. Vanaf 1630 tot 1654 is Brazilië een Nederlandse kolonie. Men bedrijft daar slavenhandel om de suikerindustrie op gang te brengen. Aanvankelijk is men tegen het verhandelen van tot slaaf gemaakten. Dit is namelijk in strijd met het christelijke geloof. Desondanks besluit men toch, bij gebrek aan arbeidskrachten, hiertoe over te gaan. Bovendien ervaart men tegelijkertijd hoe lucratief de slavenhandel wel niet is.
Mattheus van den Broucke, die inmiddels opperbevelhebber van een vloot van 19 schepen is, keert in 1669 terug naar Nederland. Deze schepen zijn zeer zwaar beladen met goederen en hebben een waarde van maar liefst 15 miljoen gulden. Men beloont Mattheus van den Broucke hiervoor goed. De bewindhebbers van de VOC in Amsterdam schenken hem een zware gouden ketting en hij wordt burgemeester van zijn geboortestad. In 1685 overlijdt hij en wordt met veel pracht en praal begraven. Zijn voormalig woonhuis Huize van den Broucke, gelegen aan de Wolwevershaven 42, bestaat nog altijd.
Huis De Gulden Os
Het pand aan de Groenmarkt 153, genaamd De Gulden Os" waar nu de Openbare Bibliotheek gevestigd is, is van oorsprong een begin vijftiende-eeuws huis. De eerste eigenaar, bakker Jacob Coc koopt in 1433 het huis, toen nog De Gouden Os genaamd. Het is daarmee het op een na oudste huis van Dordrecht. In 1581 wordt in dit huis Jacob Scharlaken, zoon van Cornelis Gijsbertzn en Ludgard Jacbobsdr Oem, geboren. Veertig jaar eerder koopt zijn overgrootvader Pieter Gheritsz Scharlaken het Huis Scharlaken aan de Wijnstraat. Hij staat dit huis af aan keizer Karel de V die daar tijdelijk gehuisvest wordt en besluit hierop het huis De Gulden Os te kopen.
Jacob Scharlaken bekleedt een van de hoogste posities binnen de VOC en wel die van opperkoopman. De opperkoopman is verantwoordelijk voor de lading en de handel van een schip. Vanaf 1612 is het huis meer dan honderd jaar het eigendom van de aangetrouwde familie Van Meeuwen. In 1721 blijkt het pand, inclusief de kostbare goudleren kamer, 11.500 gulden waard te zijn. Het pand wisselt vaak van eigenaar met als gevolg dat het pand ook vele malen wordt verbouwd.